Trial

WHO ARE YOU AFRICAN DIASPORA?

Source:

 

Voor en rond 1500 werden slaven uit zwart Afrika door de Portugezen enkel naar Portugal en Spanje verscheept. Maar de ontdekking van Amerika in 1492 door Columbus veranderde alles. Plots hadden de Spanjaarden in hun nieuwe immense rijk aan de overkant van de oceaan werkkrachten nodig. 

 

Een tussenstop in Spanje of Portugal vooraleer de slaven werden doorgestuurd naar de Caribische eilanden en het Noord- en Zuid-Amerikaanse vasteland, betekende extra tijd en geld. Maar het moest, omdat de Spaanse machthebbers schrik hadden dat Afrikanen de inheemse bevolking in de nieuwe gebieden met hun eigen religie zouden beïnvloeden.

 

Keizer Karel V, die zowel over Spanje (als Carlos I) als over de Nederlanden regeerde, nam op 18 augustus 1518 een belangrijk besluit. Hij verleende de Vlaamse edelman Laurent de Gouvenot, in het Spaans Lorenzo de Garrevod, het recht om 4.000 slaven rechtstreeks naar Amerika te verschepen, zonder Spaanse tussenhalte. Enige voorwaarde was dat de slaven aan boord christenen zouden worden.

Source:

Sir Allan Ramsay’s 1762 portrait of Queen Charlotte in the Mint Museum in Charlotte, North Carolina. Photograph: Guardian

Source: https://www.theguardian.com/world/2009/mar/12/race-monarchy

 

 

Duke Carl Ludwig Friedrich of Mecklenburg-Strelitz and Princess Elisabeth Albertine of Saxe-Hildburghausen.

Doctrine of Discovery

From a stamp engraved on copper by Th. de Bry, 1590: “Discovery of America, 12 May, 1492, Christopher Columbus erects the cross and baptizes the Isle of Guanahani by the Christian Name of St. Salvador.”

 

SUMMARY

The Doctrine of Discovery established a spiritual, political, and legal justification for colonization and seizure of land not inhabited by Christians. It has been invoked since Pope Alexander VI issued the Papal Bull “Inter Caetera” in 1493. The Papal decree aimed to justify Christian European explorers’ claims on land and waterways they allegedly discovered, and promote Christian domination and superiority, and has been applied in Africa, Asia, Australia, New Zealand, and the Americas. If an explorer proclaims to have discovered the land in the name of a Christian European monarch, plants a flag in its soil, and reports his “discovery” to the European rulers and returns to occupy it, the land is now his, even if someone else was there first. Should the original occupants insist on claiming that the land is theirs, the “discoverer” can label the occupants’ way of being on the land inadequate according to European standards. This ideology supported the dehumanization of those living on the land and their dispossession, murder, and forced assimilation. The Doctrine fueled white supremacy insofar as white European settlers claimed they were instruments of divine design and possessed cultural superiority.  

The significance of the Doctrine continues to be debated. According to David Wilkins, “it is more complicated than just saying the Pope gave European Catholics the rights to colonize and convert. In reality, the absolute denial of Native land rights was replaced less than fifty years later when Charles V… sought the advice of Francisco de Vitoria … as to what the Spanish could legally and morally claim in the New World. Vitoria, in a clear rebuttal to the Pope and the discovery notion, declared that Native peoples were the true owners of their lands.”

The Doctrine of Discovery was the inspiration in the 1800s for the Monroe Doctrine, which declared U.S. hegemony over the Western Hemisphere, and Manifest Destiny, which justified American expansion westward by propagating the belief that the U.S. was destined to control all land from the Atlantic to the Pacific and beyond. 

In an 1823 Supreme Court case, Johnson v. M'Intosh, the Doctrine of Discovery became part of U.S. federal law and was used to dispossess Native peoples of their land. In a unanimous decision, Chief Justice John Marshall writes, “that the principle of discovery gave European nations an absolute right to New World lands”[1] and Native peoples certain rights of occupancy.

We study the Doctrine of Discovery to listen to voices that have been silenced and disregarded for centuries. These voices tell a frequently overlooked story about the origins of the United States. 

 

COMPELLING QUESTION

How did European explorers and colonial settlers use the Doctrine of Discovery to justify the taking of Native peoples’ land in what became the United States?

 

SOURCES

 

 

EXCERPTS

 

“Inter Caetera”

PDF DOC

“Deconstructing the Doctrine of Discovery”

PDF DOC

Native America, Discovered and Conquered: Thomas Jefferson, Lewis and Clark, and Manifest Destiny

PDF DOC

United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples

PDF DOC

 

HANDOUT

PDF | DOC

QUESTIONS & ACTIVITIES

 

  1. Read this excerpt of the Bull Inter Caetera issued by Pope Alexander VI.
    • What is the significance of the fact that the Bull was written in 1493? 
    • What did you learn about the relationship between the Church and the Monarchy? 
    • How does Pope Alexander justify Spain’s dominion over other peoples’ land? 
  2. Examine this excerpt from Native America, Discovered and Conquered.
    • Define the purpose of the Doctrine of Discovery. 
    • How did the Founding Fathers use the Doctrine of Discovery?
    • Choose one of the ten elements to Discovery and explain how you think it was applied to dispossess Native peoples of their land. 
  3. What is the main point David Wilkins makes about the Doctrine of Discovery in this excerpt from his article? How does his perspective compare to Robert J. Miller’s ideas in Native America, Discovered and Conquered?
  4. Read this excerpt from the Preambular to the United Nations Declaration on the Rights of Indigenous Peoples.
    • Locate sections of the text that make implicit reference to the Doctrine of Discovery and write a short essay explaining the connections you have identified.

 

[1] Johnson v. M'Intosh, 21 U.S. 543 (1823): https://supreme.justia.com/cases/federal/us/21/543/case.html

 

Source:

Gelre Wapenboek

 

Source:

https://uurl.kbr.be/1733715?fbclid=IwAR2oQQCU0FjRDUrTufuV9tzcoHoeyngHzTMY9i_QtLS6W5MNGXBH9rppjoI

 

Familiewapens:

Source:

https://www.geldersarchief.nl/bronnen/archieven/?mivast=37&mizig=126&miadt=37&miview=gal1

 

Family search:

http://genver.nl/gl/dtb1231.htm

 

DTB boeken van de dorpen en steden werkgebied RAR:

0010   Doop-, trouw- en begraafregisters (RBS / Retroacta Burgerlijke Stand) van dorpen en steden werkgebied RAR), 1598 - 1817:

Source:

https://regionaalarchiefrivierenland.nl/archieven?mivast=102&mizig=210&miadt=102&miaet=1&micode=0010&minr=2853456&miview=inv2

 

Wappenbuch Duitsland:

Source: 

http://www.wappenbuch.de/

 

Zerk: Familie de Ghier

Source:

https://memodatabase.hum.uu.nl/memo-is/detail/index?detailId=3082&detailType=MemorialObject

 

Inventaris van het archief van het geslacht Mackay
van Ophemert en aanverwante geslachten, 1370 -1968 (1994):

Source:

http://www.gahetna.nl/archievenoverzicht/pdf/NL-HaNA_2.21.115.ead.pdf

 

 

50. 1522 juni 17.
Jan Willemss. van Gameren heeft het land, genoemd in reg. nr. 47 ten overstaan van Hillebrant de
Ghier en Dirck Auwrijn, leenmannen van de hertog van Gelre, in leen ontvangen van Jan de Cock van
Delwijnen Arienss., die mondig geworden is.
Uittreksel (gelijktijdig?), gemaakt op last van Hillegont van Auwrijn, weduwe van Adriaen de Cock
van Delwijnen, in inv. nr. 1171, fol. 7.


51. 1522 juni 17.
Egen Gijsbertss. heeft, ten overstaan van Hillebrant de Ghier en Dirck Auwrijn, leenmannen van de
hertog van Gelria, in leen ontvangen van Jan de Cock (van Delwijnen Arienss.), die mondig geworden is, het land, genoemd in reg. nr. 48.
Uittreksel (gelijktijdig?), gemaakt op last van Hillegont van Auwrijn, weduwe van Adriaen de Cock
van Delwijnen, in inv. nr. 1171, fol. 7.

 

1 HILLEGOND VAN AUWRIJN (GEST. 1538), WEDUWE VAN ADRIAEN DE COCK VAN
DELWIJNEN.


911 Akte van wederkerige kwijting van schulden tussen Hillegond van Auwrijn en
Heylken, weduwe van Wouter Ghysberts,
1538 1 charter
Reg. nr. 59.


2 Adriaen de Cock van Delwijnen (verschijnt tussen 1551 en 1604) en 1e. Maria van Brakel; 2e Maria van Hemert.
2 ADRIAEN DE COCK VAN DELWIJNEN (VER

 

 

Register op de leenaktenboeken van het Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen

  • 193

Source:

https://www.delpher.nl/nl/boeken/view?identifier=MMKB06:000004461:00040&query=auwrijn&coll=boeken

Trying to find the lies on WIki

Graven en Hertogen van Gelre

 

Uit oude stukken kan de volgende lijst van de graven, later hertogen, van Gelre worden samengesteld:

  • Gerard I (ook wel Gerardus Flamens genoemd) Stamvader van de graven van Gelre, leefde waarschijnlijk van 1085-1117
  • Gerard II, gestorven na 1125
  • Gerard III, 1129-1141
  • Hendrik, 1138-1182
  • Otto I, 1182-1207
  • Gerard V, 1207-1229
  • Reinald I, 1271-1326
  • Reinald II, 1326-1343, 1e Hertog van Gelre in 1339
  • Willem, 1377-1462, Hertog van Gulik en Kleef
  • Reinald IV, 1402-1423
  • Arnold van Egmond, 1410,1473
  • Karel van Egmond, 1492-1538
  • Willem, Hertog van Gulik en Kleef, 1538-1543.

Bronnen

Regionaal Archief Nijmegen, Wetenschappelijke correspondentie,

Source:

 

Ansfried

 

Ansfried
Sint-Ansfried. Brons beeldje van de fontein "Li Bassinia" (Hoei)
Geborenca. 940 te Leuven Gestorven 3 mei 1010 te Klooster Hohorst Naamdag 3 mei Attributen zie [noot 1] Lijst van christelijke heiligen Portaal    Christendom

Ansfried, Ansfridus of Aufridus (ook: Ansfried de jongere, Ansfridus van Leuven, Ansfridus van Utrecht) (Leuven, ca. 940  Klooster Hohorst bij Leusden, 3 mei 1010) was een edelman in het Heilige Roomse Rijk. Tot 995 was hij graaf van Hoei; daarna werd hij bisschop van Utrecht. Ook is hij de stichter van kloosters in Thorn (990) en Hohorst in Leusden. Hij is heilig verklaard en wordt gevierd op zijn sterfdag, 3 mei. De enige kerk in Nederland die naar hem vernoemd is, is de Sint-Ansfriduskerk in de Amersfoortse wijk Bergkwartier.

Levensloop

Ansfried werd ca. 940 geboren binnen een Lotharingse adellijke familie. Algemeen wordt aangenomen dat zijn vader Lambertus heet.[1][2][noot 2] Eerst werd hij door zijn oom Ruotbert van Trier, aartsbisschop van Trier van 931 tot 956, onderwezen in het kerkelijke en het wereldlijke recht. Daarna kreeg hij van aartsbisschop Bruno van Keulen een militaire opleiding.

Ridder en graaf

Hij trok mee met koning Otto I, toen deze in 961 Rome belegerde om zich daar tot keizer te laten kronen. Na met aartsbisschop Bruno in Italië te zijn geweest, huwde hij in 966 met Hereswint (Hilsondis, Hildewaris) en samen stichtten ze de abdij van Thorn. Van Hereswint waren mogelijk de grote bezittingen afkomstig, die de abdij later bezat in de baronie van Breda en Geertruidenberg. Hun dochter, Benedicta, werd hierin de eerste abdis. Ansfried werd graaf van Hoei en kwam bekend te staan als de ridder met het grote gevoel voor rechtvaardigheid, die met harde hand struikrovers opjoeg en in het nauw bracht. Hij werd geroemd om zijn karakter. Hij was een geletterd man, en velen kwamen daarom bij hem om raad te vragen.

Na een huwelijk van enkele jaren legden de echtgenoten uit vroomheid de gelofte van kuisheid af. Zij maakten zich steeds meer vrij van de aardse goederen en gaven aanzienlijke giften aan de kerken en kloosters. Hereswijt trad in het klooster.

Bisschop

Na de dood van zijn vrouw in 994 wilde ook Ansfried zich als eenvoudig monnik terugtrekken in een klooster, maar keizer Otto III deed een dringend beroep op hem toe te treden tot de geestelijke stand en de vacante bisschopszetel van Utrecht te bezetten. Aanvankelijk weigerde Ansfried, ook omdat hij al oud was, maar mede na aandrang van de bisschop van het prinsbisdom Luik accepteerde Ansfried de benoeming. Hij werd tot bisschop gewijd in de Dom van Aken. Daar legde hij zijn zwaard op het Maria-altaar en nam de bisschoppelijke waardigheidstekenen in ontvangst. Zijn graafschap schonk hij aan het prinsbisdom Luik. Door zijn spaarzaamheid en de grote rijkdom die Ansfried had meegebracht, groeide het bezit en de macht van zijn bisdom in deze tijd sterk. Naast een militaire carrière onder keizer Otto III diende Ansfried ook onder keizer Hendrik II, die net als Ansfried later werd heilig verklaard.

Maar in tegenstelling tot wat in die tijd gebruikelijk was, concentreerde Ansfried zich voornamelijk op de geestelijke kant van zijn functie. De wereldlijke macht die een bisschop in zijn tijd ook bezat, interesseerde hem gaandeweg steeds minder. Zijn geloof had van hem een pacifist gemaakt. Reeds omstreeks 1000 was bij Amersfoort op zijn initiatief het benedictijnenklooster de Hohorst gesticht door monniken van Sint-Vitus te Gladbach, die hij daar een abdij en kapel liet bouwen. Zijn militaire carrière liep noodgedwongen ten eind toen hij op latere leeftijd blind werd. Zijn vroomheid dwong veel respect af. Hij had zo'n gezag als bisschop dat zelfs de Noormannen bij hun strooptochten van 1006 en 1007 de plaats Utrecht zouden hebben gespaard. Volgens de legende zagen zij uit achting voor de bisschop af van een aanval op de burcht Trecht, waarin de bevolking zich had verschanst.[3]

Heiligenberg

Toen Ansfried rond 1005 blind begon te worden, verruilde hij het fijne bisschopskleed voor een eenvoudig grof geweven kleed. Een bisschop die vaak vastte, droeg sowieso altijd een boetekleed onder zijn andere kleding. In 1006 liet hij op de Hohorst bij een beek een monnikencel bouwen. Deze plaats, later bekend als de Heiligenberg, lag aan de oostkant van een moerasachtige rivierarm (thans de Heiligenbergerbeek en het Zwanewater) op circa 20 kilometer hemelsbreed van Utrecht. De Heiligenberg met de directe omgeving heeft nu, 1000 jaar later, de status van Archeologisch Rijksmonument, vanwege aanwezigheid van de resten van het 11e-eeuwse kloostercomplex Hohorst en de resten van het 17e-eeuwse landhuis Heiligenberg.

Monnik

Vanaf 1006 verbleef hij afwisselend in Utrecht, waar hij zijn bisschopstaken vervulde en op de Heiligenberg, waar hij als monnik leefde. In Utrecht verpleegde hij vooral zieken. Zijn bezittingen stelde hij ter beschikking aan de armen, van wie hij er, naar men zegt, dagelijks 72 aan tafel uitnodigde. Ook is het verhaal bekend dat hij een melaatse waste, hem in zijn eigen bed te slapen legde en hem de volgende dag met schone kleren weer op pad stuurde. Zijn blindheid belemmerde hem blijkbaar niet in deze activiteiten, hij was zelfs blij dat hij door die blindheid al hier op aarde boete kon doen voor zijn zonden.

Dood

Toen Ansfried zijn dood voelde naderen, liet hij zich naar de Hohorst brengen. Hier lag hij van kerstdag 1009 tot op de dag van zijn dood, 3 mei 1010, te bed. Ondanks zijn blindheid zag hij vlak voor zijn sterven een lichtend kruis in zijn kamer. Hij sloeg een kruisteken en stierf. De monniken wilden Ansfried in de abdij begraven, hij was daarvan immers de stichter en daarbij was hij in een geur van heiligheid gestorven.

Begrafenis

De Utrechters vonden echter dat de bisschop van Utrecht in Utrecht begraven moest worden. Toen ze hadden gehoord van Ansfrieds overlijden, kwamen ze direct met een grote, goedbewapende groep bij Benedicta om Ansfrieds lijk te halen. Benedicta wilde echter dat haar vader op Hohorst zou begraven worden en hoe de Utrechters ook smeekten, Benedicta bleef bij haar beslissing. Toen brak er echter plosteling brand uit op de heuvel waar net de sarcofaag naartoe werd gebracht. Gebruikmakend van de verwarring die daardoor ontstond, ontvreemden de Utrechters het lijk van Ansfried en brachten het in een bootje naar de overkant van de Eem. De Utrechters die niet meer in het bootje pasten, gingen er wadend en zwemmend achteraan.

De monniken van de Hohorst zagen dit en grepen direct de wapens. Er dreigde een vechtpartij uit te breken tussen de kanunniken uit Utrecht en de monniken van de abdij. Ansfrieds Benedicta, wierp zich echter tussen de beide partijen en smeekte geen bloed te vergieten over haar vaders lijk. Ze gaf de Utrechters toestemming haar vader in Utrecht te begraven. Met een boot werd Ansfrieds lichaam over de Rijn naar Utrecht gebracht, waar hij in de Dom werd begraven.

    •  

      Ansfried en Hilsondis op ramen van de abdijkerk van Thorn

   
    •  

      Thorn

 
  •  

    Hendrik II met echtgenote Cunigonde

Externe link

Bronnen, noten en/of referenties

Bronnen


Noten

  1.  Attributen: wapens en helm aan zijn voeten, in bisschopskleding met zwaard, schild en kerkmodel
  2.  Hein Jongbloed Jongbloed neemt aan dat Ansfrieds vader Wicbert, stichter van de abdij Gembloux, is. Zie: Jongbloed, Hein H. (2009) 'Listige Immo en Herswind. Een politieke wildebras in het Maasdal (938-960) en zijn in Thorn rustende dochter, PSHAL 145, p. 9-65

Referenties

  1.  Winter, Johanna Maria van (1981), Ansfried en Dirk, twee namen uit de Nederlandse geschiedenis van de 10e en 11e eeuw, Naamkunde 13, p. 39-59
  2.  Grosse, Rolf (1987) Das Bistum Utrecht und seine Bisschöfe im 10. und frühen 11. Jahrhundert, p. 115-130,(Köln/ Wien)
  3.  Alpertus van Metz (circa 1021), De diversitate temporum (gedeeltelijk aanwezig op: L. van der Tuuk, Noormannen in de Lage Landen)
Voorganger:
Boudewijn I Bisschop van Utrecht
995-1010
Opvolger:
Adelbold II

 

Adelbold II

 

Adelbold II (975 - 27 november 1026) was bisschop van Utrecht van 1010 tot 1026.

Adelbold, een telg van Brabantse adel, was een leerling van de kathedraalschool van bisschop Notger te Luik. Hij ontwikkelde zich in wiskunde en sterrenkunde en doceerde zelf in Luik en Lobbes. Hij correspondeerde met geleerden als Heriger van Lobbes en Gerbert van Aurillac, de latere paus Sylvester II. Aan die paus droeg hij rond het jaar 1000 een wiskundig werk op over het volume van een bol, Libellus de ratione inveniendi crassitudinem sphaerae. Daarin zette de scholasticus uiteen dat het volume verachtvoudigde als de straal verdubbelde. Hoewel deze 'ontdekking' eerder illustratief was voor het lage peil waarop de Europese wiskunde was beland, maakt het van hem de eerste bij naam gekende wiskundige van de lage landen.

Hij was misschien ook werkzaam in de rijkskanselarij van keizer Hendrik II en hij was aartsdiaken van de Luikse Sint-Lambertuskathedraal voordat hij in 1010 benoemd werd tot bisschop van Utrecht.

Als bisschop nam hij aan de zijde van Wichman van Vreden deel aan de strijd tegen Adela en Balderik, die een bedreiging vormden voor de wereldlijke bezittingen van de bisschop. Na de nederlaag van Balderik kreeg hij in 1024 van de keizer het graafschap Drenthe in leen; in 1026 verwierf hij ook het graafschap Teisterbant. De voorgangers van Adelbold hadden wel gebieden in leen gekregen, maar Adelbold verwierf als eerste ook grafelijke rechten. Hij werd hierdoor een zogeheten prins-bisschop, een vorst binnen het Heilige Roomse Rijk, en stond aan de basis van het Sticht Utrecht.

Als vriend van Hendrik II en als vertegenwoordiger van de rijkskerk trad hij op tegen de opkomende lekenvorsten. Hij raakte zo in oorlog met graaf Dirk III van Holland, die hem echter in 1018 in de Slag bij Vlaardingen versloeg, waardoor Dirk de zeggenschap kreeg over het land langs de Merwede.

Hij is bekend als de bouwheer van de Dom van Adelbold, de voorganger van de huidige Domkerk in Utrecht. De kerk werd in 1023 gewijd. Hij bewerkstelligde dat aan het door zijn voorganger Ansfried gestichte klooster op de Hohorst in Leusden de regel van Benedictuswerd ingevoerd. Adelbold werd in de door hem gebouwde Dom bijgezet. In Tiel is hij bekend als hersteller van de Sint-Walburgkerk.

Adelbold wordt beschouwd als de auteur van een muziekfilosofische verhandeling, die bewaard wordt in de Biblioteca Apostolica Vaticana en is uitgegeven onder de titel Adalboldi episcopi ultraiectensis epistola cum tractatu de musica instrumentali humanaque ac mundana (zie Literatuur).

Onder de geschriften die wel aan hem worden toegeschreven bevindt zich ook een levensbeschrijving van Hendrik II, de Vita Heinrici, en een wiskundig traktaat, De ratione inveniendi crassitudinem sphaerae.

Geschriften

  • Libellus de ratione inveniendi crassitudinem sphaerae
  • Alboldi ad Gerbertum scholasticum de Astronomiâ, seu Abaco
  • Quemadmodum indubitanter musicae consonantiae judicari possint (toeschrijving)
  • Vita Heinrici II imperatoris (toeschrijving)

Literatuur

  • J. Smits van Waesberge (ed.), Adalboldi episcopi ultraiectensis epistola cum tractatu de musica instrumentali humanaque ac mundana (Buren, 1981)
  • Kees Vellekoop, 'Muzikale harmonie als model voor de schepping. Het wereldbeeld van bisschop Adelbold van Utrecht', in: Utrecht, kruispunt van de middeleeuwse kerk (Zutphen, 1988)
  • Tarquinius J. Hoekstra, 'De Dom van Adelbold II, bisschop van Utrecht (1010-1026)', in: Utrecht, kruispunt van de middeleeuwse kerk (Zutphen, 1988)

Externe links

Voorganger:
Ansfried Bisschop van Utrecht
1010-1026
Opvolger:
Bernold

 

Hertogdom Saksen (-1180)

 

Hertogdom Saksen (-1180)
Zelfstandig (7e eeuw-804)
Hertogdom van het Frankische Rijk (804-962)
Stamhertogdom van het Heilige Roomse Rijk(962-1260) 7e eeuw – 1180 Kaart1000Algemene gegevensTalenOudsaksischReligie(s)Germaans heidendom(Oudsaksische godsdienst), ChristendomRegeringRegeringsvormHertogdomStaatshoofdHertog

Het middeleeuwse hertogdom Saksen bestreek grote gebieden in het noorden van Duitsland. Het was een van de vijf Duitse stamhertogdommen, het land van de Saksen. Hun gebied omvatte de huidige Duitse deelstaten Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen, Sleeswijk-Holstein, Saksen-Anhalt en delen van Saksen. Hertog Hendrik de Leeuw regeerde ook over de gebieden Mecklenburg en Voor-Pommeren (=de huidige deelstaat Mecklenburg-Voor-Pommeren).

Geschiedenis

Reeds in de 7e eeuw kozen Saksische stammen ten westen van de Elbe een hertog die hun legeraanvoerder werd. De hertog werd dus steeds gekozen, er was dus geen sprake van erfopvolging zoals een paar eeuwen later traditie werd.

De Frankische koning Karel de Grote begon in 772 een lange strijd, welke bekend is komen te staan als de Saksenoorlogen, om Saksen te onderwerpen, waar hij pas in 804 in slaagde. Toen het rijk van Karel de Grote in het verdrag van Verdun in 843 werd opgesplitst en zijn erfopvolgers zich niet veel meer van de lokale problemen (de invallen van de Noormannen onder andere) aantrokken, kregen de Saksische hertogen een grotere macht en autonomie. Het is in die periode dat onder andere ook de graven van Vlaanderen hun macht uitbreidden.

Hendrik de Leeuw had een succesvolle expansiepolitiek gevoerd maar kreeg het aan de stok met keizer Frederik I Barbarossa die hem in 1180 naar Engeland verbande. Na dit jaar viel het stamhertogdom uit elkaar en werd het nieuwe hertogdom dat kleiner was en meer oostelijk gelegen was dan het oude stamhertogdom. De hertogelijke titel ging naar Bernhard III van Saksen, en daarna naar Albrecht I van Saksen, na wiens dood het hertogdom opgedeeld werd in twee takken: Saksen-Lauenburg en Saksen-Wittenberg. Dit betekende het einde van het stamhertogdom Saksen.[1]

Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties
  1.  De tekst van de paragraaf Geschiedenis is afkomstig van de pagina Hertogdom Saksen (-1180) daarvan afgesplitst en daarna naar deze pagina verplaatst

Bernold

Bernold op een oude verloren gegane muurschildering in de Pieterskerk te Utrecht, omringd door vier door hem gestichte kerken (tekening: Pieter Saenredam in 1636).
 
Reliekhouder bisschop Bernold (1665), in Museum Catharijneconvent, Utrecht.
 
Denier, geslagen onder Bernold

Bernold, ook genaamd Bernoldus, Bernulf, Benno of Bernulphus (gestorven in Utrecht, 19 juli 1054) was bisschop van Utrecht van 1027 tot 1054. Hij wordt als heilige vereerd en is de patroonheilige van Oosterbeek.

Over de herkomst van Bernold is weinig met zekerheid bekend, maar er zijn wel nog legendes van in omloop. Als rijksbisschop stond hij in dienst van de Duitse koningen en keizers, die op hun beurt het bisdom Utrecht met vele privileges en goederen begunstigden. Onder Bernold kende het wereldlijk gezag van de Utrechtse bisschop zijn grootste omvang.

Gedurende zijn episcopaat stierf keizer Koenraad II tijdens een verblijf in Utrecht in 1039, waarop diens ingewanden in de Domkerk werden bijgezet. De zoon en opvolger van Koenraad, Hendrik III, overlaadde het Utrechtse bisdom daarna met gunsten. Zo werd het Oversticht aan de bisschop toegewezen. Wellicht is Hendrik degene geweest die opdracht gaf tot het bouwen van een kerkenkruis in Utrecht rondom het hart van zijn vader. Bisschop Bernold geldt in elk geval als de stichter van de Sint-Pieterskerk, de Sint-Janskerk en het Sint-Paulusklooster (de Mariakerk zou zo'n veertig jaar later volgen onder bisschop Koenraad). Daarnaast wordt hij gezien als stichter van een nieuwe Lebuïnuskerk in Deventer en wellicht ook van een nieuwe Sint-Maartenskerk in Emmerik.

Bernold werd na zijn dood in het koor van de Pieterskerk bijgezet.

Hij wordt voorgesteld met een romaanse kerk met twee torens in de hand.[bron?] De naamdag is 19 juli.

Wetenswaardigheid

  • De 19e-eeuwse katholieke vereniging St. Bernulphusgilde, die tot doel had kerkelijke kunst en architectuur te bevorderen, is naar hem vernoemd. In Oosterbeek zijn dat een kerk (st. bernulphuskerk, liggend aan de Utrechtse weg, nog steeds in gebruik), een scoutinggroep en een school (de St. Bernulphusschool, liggend aan de Generaal Urquhartlaan, nog steeds in gebruik).
Zie de categorie Bernulf of Utrecht van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Voorganger:
Adelbold II Bisschop van Utrecht
1027-1054
Opvolger:
Willem I

 

Willem van Gelre (bisschop)

 

Willem I Flamens (in of voor 1024 - † Utrecht, 27 april 1076) was bisschop van Utrecht van 1054 tot 1076.[noot 1]

Willem stamde wellicht uit het geslacht van de Flamenses die rond 1033 vluchtten uit Vlaanderen en door de keizer bij Wassenberg geplaatst werden. Zijn vader zou Gerard II Flamens zijn en zijn grootvader Gerard I Flamens, de stamvader van de latere graven en hertogen van Gelre.[1][2] Hij was een jongere broer van de eerste graaf van Gelre Gerard I 'de Lange'.[3]

Hij volgde in 1054 bisschop Bernold op. Hij voerde een pro-Gelderse en anti-Hollandse politiek. In 1059 bereikte hij een akkoord met graaf Godschalk, heer van Zutphen, over de Lochemse tienden.[4]

In 1064 werd hem het gebied van de graven van Holland door de Duitse koning Hendrik IV geschonken. Hierdoor kwam hij in conflict met de graven Dirk V van Holland en Robrecht I van Vlaanderen, waarop hij de hulp van de hertog Godfried III met de Bult van Neder-Lotharingen inriep. Bij veldslagen in 1071 en 1072 lukte het hem de gebieden te veroveren. Na zijn dood vielen ze echter weer terug aan de graven van Holland.

Als rijksbisschop was Willem een trouw medestander van koning Hendrik IV tijdens de investituurstrijd. Op de synode van Worms in 1076 wist vooral hij de bisschoppen te bewegen de gehoorzaamheid aan paus Gregorius VII op te zeggen. Hierop werd de Duitse koning geëxcommuniceerd, waarna Willem I als tegenreactie op een synode in Utrecht op 27 maart 1076 de banvloek over de paus uitsprak. Willem stierf precies een maand later.

Zie ook

Lijst van Utrechtse bisschoppen

Voorganger:
Bernold Bisschop van Utrecht
1054-1076
Opvolger:
Koenraad

 

Noot
  1.  Willem moet in of voor 1024 geboren zijn. Bij zijn aantreden als bisschop in 1054 moet hij de canonieke leeftijd van 30 jaar gehad hebben.
Referenties
  1.  Winter, Johanna Maria (2013) 'Adel en ridderschap in Gelre, tiende tot dertiende eeuw' in: Ingrid D. Jacobs (eindred.) Adel en ridderschap in Gelderland ~ tien eeuwen geschiedenis, p. 18, kolom 1, (WBooks)
  2.  Jahn, Ralph G. & Johanna Maria van Winter (2003) 'De genealogie van de graven en hertogen van Gelre' in: Jacobs, I.D. (eindred.) Het hertogdom Gelre: Geschiedenis, kunst en cultuur tussen Maas, Rijn en IJssel, p. 33-34, (Uitgeverij Matrijs)
  3.  Winter, Johanna Maria van (2001) 'Het (Palts?) Graafschap Zutphen en het Hamalandse gravenhuis' in: Bijdragen en mededelingen Gelre: Historisch jaarboek van Gelre Deel XCII, p. 71-72 (Vereniging Gelre Arnhem)
  4.  Van Winter (2001) p. 72

 

Koenraad van Zwaben (bisschop)

 

De moord op bisschop Koenraad, uitgebeeld op een lantaarnconsole aan de Lichte Gaard

Koenraad van Zwaben (? - Utrecht, 14 april 1099) was bisschop van Utrecht van 1076 tot 1099.

Koenraad was een trouw aanhanger van koning Hendrik IV tijdens de Investituurstrijd . Door hem te benoemen als bisschop van Utrecht probeerde de koning het koninklijk gezag ten opzichte van paus Gregorius VII te versterken. Koenraad vergezelde de koning tijdens diens expeditie in Italië in 1083 en was aanwezig bij diens kroning tot keizer in 1084. Ook de opvoeding van de zoon van Hendrik IV, de latere keizer Hendrik V werd hem toevertrouwd.

Het door zijn voorganger Willem I verworven graafschap Holland wist Koenraad niet te behouden, maar de inmiddels tot keizer gekozen Hendrik IV beleende hem wel met een aantal graafschappen in het Oversticht, waaronder Stavoren in (1086) en Oostergo, Westergo en een onbekend graafschap aan de IJssel in (1088), waardoor het Sticht Utrecht een van de belangrijkste gebieden in de Nederlanden werd.

Bisschop Koenraad stichtte de vijfde kapittelkerk in Utrecht, de Mariakerk, waarmee het kerkenkruis rond de Dom voltooid werd. Kort na de inwijding van de Mariakerk in 1099 werd hij vermoord en in het koor van die kerk begraven.

Volksverhalen

 
Gevelsteen van 't Wittebrootskint

Volgens een volksverhaal lukte het Koenraad maar niet de Mariakerk te laten bouwen omdat de fundering telkens niet standhield door drassige grond en opwellend water. Een Friese bouwmeester wist een oplossing hiervoor, hij hield die echter geheim tot de bisschop een grote som zilver betaalde. De gierige bisschop kocht daarop voor minder geld de zoon van de bouwmeester om en vernam zodoende dat de bouwmeester het plan had de fundering op ossenhuiden te bouwen. De bisschop kon de kerk eindelijk laten bouwen. Echter op een zekere dag in 1099 werd de bisschop na het lezen van de mis door de wraakzuchtige bouwmeester in de tuin doodgestoken.[1]

In een ander verhaal kreeg de bisschop via de bakker het dochtertje van de bouwmeester zover het geheim van de fundering te verklappen. Toen de bouwmeester erachter kwam sloeg hij daarop met een wittebrood van de bakker zijn kind dood. Op de Oudegracht heette de winkel van de bakker nog eeuwenlang 't Wittebrootskint. Een gevelsteen op nummer 276 en een lantaarnpaalconsole ter hoogte van de Lichte Gaard herinneren er nog aan. Bij de afbraak van de kerk heeft men nog (tevergeefs) naar de fundering van ossenhuiden gezocht.[2]

Noten

  1.  H.Bruch, De moordenaar van bisschop Koenraad was géén Fries, in it Beaken, Tydskrift fan de Fryske Akademy, Volume 58, 1996, pag.185-189
  2.  J.R.W. Sinninghe, 1938 (herdruk 1978), Utrechtsch sagenboek, Thieme & Cie, Zutphen, blz. 6-7, ISBN 9003912602

 

Voorganger:
Willem I Bisschop van Utrecht
1079-1099
Opvolger:
Burchard

Diederik I Flamens

 

Diederik (I) Flamens (Latijn: Theodericus) (ovl. Kasteel van Bouillon, 19 oktober 1082), was een graaf uit het huis Wassenberg. Hij was mogelijk de stamvader van de heren van Heinsberg en Valkenburg.

Diederik wordt vermeld in 1076 bij de schenking van een goed op de Veluwe aan de kerk van Sint Pieter te Utrecht. In 1078 wordt hij genoemd als waarnemend graaf van de Teisterbant en van de Maasgouw en had hij samen met zijn broer Gerard bezittingen en voogdijrechten in Bree.[1]

Door zijn trouw aan keizer Hendrik IV raakte hij in conflict met Godfried van Bouillon, die hem rond maart 1079 gevangen nam en opsloot in het Kasteel van Bouillon, waar hij drie jaar later overleed.

Nakomelingen

Er zijn twee vermoedelijke zoons van Diederik bekend:

Bronnen en noten
  • Winter, Johanna Maria van (2013) 'Adel en ridderschap in Gelre, tiende tot dertiende eeuw' in: Ingrid d. Jacobs (eindred.)
  1.  Verdonk, Henk (1988) Gerard van Wassenberg en zijn “avunculus” Gozewijn van Heinsberg (Brochure 5), p. 7 en noot 43, en p. 15, (Lelystad)

 

Gerard I van Gelre

Gerard IV / I

ca 1060-1129 Heer van WassenbergPeriode1085-1129VoorgangerDiederik I Flamens

(Dirk 'van de Veluwe' genoemd)

Graaf van GelrePeriodeca. 1096–1129OpvolgerGerard II van GelreVaderGerard III van WassenbergMoederMogelijk een dochter van Hendrik I van Leuven

Gerard I van Gelre of Gerard IV Flamens, de Lange genoemd, (ca. 1060 - voor 8 augustus 1129) is de vierde Flamens uit het huis Wassenberg, dat in 1371 in mannelijke lijn uitstierf.[noot 1][1][noot 2] Hij was de achterkleinzoon van de stamvader van het huis Wassenberg, Gerard I Flamens.

Geschiedenis

Gerard was een zoon van graaf Gerard III Flamens die ca. 1076 overleed, toen Gerard en zijn broer Hendrik van Kriekenbeek nog minderjarig waren. Hij werd opgevoed door zijn oom Dirk 'van de Veluwe', die zelf bezittingen had in de zuidoostelijke Veluwe, en die tevens het beheer op zich nam over de grafelijke rechten die op Gerard vererfd waren.[2][3]

Gerard was heer van Wassenberg van 1085 - 1129. In 1096 werd hij, als Gerard I, ook graaf van Gelre. Hij werd in 1096 ook als landgraaf geattesteerd in een keizerlijke oorkonde: MGH Diplomata Henrici IV nr. 459: Gerardus lantgrave, waarschijnlijk met betrekking tot een rijksleen in de Teisterbant. Daarnaast was hij voogd van Erkelenz, Roermond en Utrecht. Gerard was een van de machtigste edelen van Neder-Lotharingen en probeerde zijn bezit vooral ten koste van de bisschop van Utrecht te vergroten. Dit leidde tot conflicten met Utrecht maar ook met de aartsbisschop van Keulen en de graven van Holland. Op rijksniveau was Gerard een trouw bondgenoot van Hendrik IV (keizer). Samen met zijn neef/broer Gosewijn I van Valkenburg dwong hij de benoeming van Hendriks kandidaat af, als abt van Sint-Truiden. Van Gerard is ook de 'schenking' van de kerk van Echt bekend aan het kapittel van Sint-Servaas te Maastricht, hoewel dat kapittel zich de rechtmatige eigenaar van die kerk waande.[noot 3]

Huwelijk en kinderen

Van de eerste echtgenote van Gerard is alleen bekend dat ze gravin Sophia heette. Hij hertrouwde met de weduwe van Koenraad I van Luxemburg, Clementia van Poitiers of Clementia van Gleiberg.[noot 4] Gerard kreeg onder anderen de volgende kinderen:

  • Judith (†1151), ook Jutta genaamd. vóór 1105 gehuwd met Walram I Paganus van Limburg (1118-1139), zij bracht als bruidsschat de allodiale goederen en de heerlijkheid Wassenberg in, die of bij overlijden van haar vader in 1129, of bij overlijden van haar broer in 1131/33 in bezit van de Limburgse hertogen kwamen.[4]
  • Yolanda van Gelre (ca. 1088 - 21 juni 1164/67), in 1106 of 1107 gehuwd met graaf Boudewijn III van Henegouwen († 1120), als bruidsschat bracht zij allodia bij Dooderwaard en Dalen in. Zij sloot een tweede huwelijk met burggraaf Godfried van Valenciennes
  • Gerard II (ca. 1090 - 1131/33)
Uitklappen
Flamenses uit het Huis Wassenberg
 

Zie ook

Source:

 

Gerard II van Gelre

 

Gerard II
ca 1090-1131/1133Graaf van GelrePeriodeca 1129–1131/1133VoorgangerGerard I van GelreOpvolgerHendrik IVaderGerard I van GelreMoederIrmengard van Poitou

Gerard II (ook wel Gerard V van Wassenberg) (ca 1090 - 16 oktober 1133) was van 1129 tot 1131/1133 graaf van Wassenberg en Gelre.

Hij was de zoon van Gerard I van Gelre (Gerard IV van Wassenberg). Toen zijn vader in 1129 overleed volgde hij die op als graaf van Gelre en graaf van Wassenberg. Hij trouwde met Ermgard van Zutphen, de erfdochter van het graafschap Zutphen wier bezittingen bestonden uit gebied ten oosten van de IJssel (Zutphen) en talrijke buitenposten in Friesland, Westfalen en het Rijnland.

Gerard handhaafde deze erfenis tegen de bisschop van Münster en kreeg daarbij steun van de hertog van Neder-Lotharingen.

Gerard was vader van:

Hij ligt begraven in de kerk van Wassenberg. Gerard werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik I.

Zie ook

  Source:

 

Hendrik I van Gelre

 

Hendrik I
1117-1182Graaf van GelrePeriodeca 1131/1133–1182VoorgangerGerard IIOpvolgerOtto IGraaf van ZutphenPeriode1138-1182VoorgangerErmgard van ZutphenOpvolgerOttoVaderGerard II van GelreMoederErmgard van Zutphen

Hendrik I van Gelre (tussen 1117 en 1120 - tussen 27 mei en 10 september 1182) was graaf van Gelre.

Hendrik volgde in 1131/1133 zijn vader op als graaf Geldern en Wassenberg, in 1138 erfde hij het graafschap Zutphen van zijn moeder. Hendrik had goede relaties met het aartsbisdom Keulen en met keizer Frederik I van Hohenstaufen. Daardoor wist hij zijn positie in het hele gebied van Friesland tot aan de Maas uit te breiden met een aantal versnipperde bezittingen. Hij verkeerde daardoor op gespannen voet met de bisschoppen van Utrecht, Luik, Münster (stad) en Paderborn (stad), en met de abt van de Abdij van Corvey. Daarom sloot Hendrik een verbond met de stad Utrecht maar moest dat onder Hollandse druk weer opzeggen.

Hendrik overleed in 1182 en werd opgevolgd door zijn zoon Otto I. Hij werd begraven in het klooster Kamp.

Familie[bewerken]

Hendrik was een zoon van Gerard II van Gelre en Ermgard van Zutphen. Hij trouwde (ca. 1135) met Agnes van Arnstein (ca. 1130 - voor < 1179), erfdochter van Arnstein. Zij kregen de volgende kinderen:

  • Gerard van Gelre, kort voor zijn vader overleden en begraven in Zutphen. Gehuwd met Ida van Boulogne in haar tweede huwelijk, maar ze kregen geen kinderen.
  • Otto, opvolger van zijn vader
  • Agnes, in 1168 gehuwd met graaf Hendrik I van Namen. Zij verliet Hendrik en trok in een klooster, ondanks diens beroep op paus Alexander III. Uiteindelijk werd een verzoening bemiddeld tussen Agnes en Hendrik, door graaf Filips van Vlaanderen en de aartsbisschop van Keulen. Hendrik had namelijk geen erfgenamen en het was voor deze heren wenselijk dat er wel een erfgenaam zou komen omdat anders graaf Boudewijn IV van Henegouwen zijn bezittingen zou erven. Agnes en Hendrik kregen uiteindelijk een dochter. Agnes werd begraven in Echternach.
  • Adelheid (ovl. na 1212), voor 1179 gehuwd met graaf Gerard van Loon
  • Margaretha, gehuwd met graaf Engelbert I van Berg (-1189)

Otto I van Gelre

  1150 - 1207Graaf van GelrePeriode11821207VoorgangerHendrikOpvolgerGerard IIIVaderHendrik I van GelreMoederAgnes van Arnstein

 
Penning met wapenschild Otto I van Gelre (1190)

Otto I van Gelre (ca. 1150 – 25 augustus 1207, begraven te Klooster Kamp in Kamp-Lintfort) was graaf van Gelre (1182-1207). Hij was een zoon van graaf Hendrik van Gelre en Zutphen en Agnes uit een onbekend geslacht.

Rond 1184 huwde Otto met Richarda van Beieren, een dochter van paltsgraaf Otto I van Beieren. Hij nam deel aan de derde Kruistocht (1189-1192) en nam daarin deel aan de belegering van Konya en aan het beleg van Akko. Otto was een van de laatste edelen uit de lage landen die terugkeerden van de kruistocht. Otto koos partij voor de keizer en tegen de graven van Holland en de hertogen van Brabant. Hij steunde Lodewijk II van Loontijdens de Loonse Oorlog.

In 1190 werd hij als eerste graaf van Gelre en Zutphen genoemd. De betreffende oorkonde is de stadsbrief aan Zutphen. Otto verleende Zutphen als eerste Gelderse stad stadsrechten. Zijn zoon Gerard III en kleinzoon Otto II zouden dit Zutphense recht als model gebruiken voor de stadsprivileges van diverse andere Gelderse steden, waarmee Zutphen de moederstad van het Gelderse graafschap werd. De datering van de oorspronkelijke oorkonde is vermoedelijk 1194 en 1195. Het bewaarde afschrift is dat van Gerard III.

Otto I en Richardis kregen de volgende kinderen:

Geschiedenis

Toen de graaf van Steinfurt zijn deel van de Heerlijkheid Bredevoort verkocht aan Engelbert II van Berg (de bisschop van Münster) en de graaf van Lohn zijn deel overgaf aan graaf Otto begon de strijd om het gehele bezit van de heerlijkheid tussen Münster en Gelre. Die strijd duurde twee eeuwen. Omstreeks 1388 verleende Otto stadsrechten aan Bredevoort.

Trivia

  • Het Graaf Ottobad in Zutphen is vernoemd naar Otto I van Gelre.
Bronnen, noten en/of referenties
  • Aart Noordzij (2009), Gelre. Dynastie, land en identiteit in de late middeleeuwen, Werken Gelre 59 (Hilversum Verloren)

 

Gerard III van Gelre

 

Gerard III
ca 1185-1229
graftombe van Gerard III en zijn vrouw Margaretha in de Munsterkerk, Roermond.
Graaf van GelrePeriode12071229VoorgangerOtto IOpvolgerOtto IIVaderOtto I van GelreMoederRicharda van Beieren
 
Gerard laat de verwondingen, die hij in de Slag bij Ane heeft opgelopen, zien aan Bisschop Wilbrand van Oldenburg.

Gerard III van Gelre (ca 1185 - 22 oktober 1229, begraven te Roermond) was graaf van Gelre en Zutphen van 1207 tot 1229.

Genealogie

Hij was een zoon van graaf Otto I en Richarda van Beieren en wordt ook wel aangeduid als Gerard IV of Gerard V. In januari 1206 huwde hij met Margaretha van Brabant, dochter van hertog Hendrik I van Brabant.

Gerard was vader van:

Biografie

Gerard had in eerste instantie zeer veel invloed aan het hof van keizer Frederik II, maar raakte later met hem in conflict, waarna de keizer Roermond in 1213 verwoestte. Dit was een incident en later werd de relatie met Frederik II beter. In 1220 kreeg hij toestemming van Frederik II om de tol bij Arnhem te verplaatsen naar Lobith, wat economisch een succes werd en een van de beste inkomstenbronnen werd van de graaf.[1] Tussen 1224 en 1229 groeide Roermond uit tot een stad, daarvoor was het niet meer dan een handelsnederzetting. Gerard stichtte vervolgens de Munsterabdij en gaf Roermond stadsrechten (ca.1229). Met bisschop Otto van Lippe van Utrecht had hij strijd over Salland, maar kort daarna steunde hij deze tegen Drenthe.

Slag bij Ane[bewerken]

Tijdens de Slag bij Ane in 1227 werd hij gevangengenomen, en toch weer vrijgelaten door een smoes. Gerard III vroeg aan de Drentse edelman die hem gevangen hield een tijdelijke vrijheid om de nieuwe Utrechtse bisschop mee te kunnen verkiezen, omdat immers de vorige gedood was bij Ane. Als erewoord beloofde Gerard plechtig weer terug te keren, zwaar gehavend van de strijd trok hij naar de verkiezingscommissie in Utrecht en verkondigde daar dat hij niet meer terug hoefde te keren omdat ze in Drenthe verdoemd waren.

Tussen 1212 en 1215 ontving hij van zijn broer bisschop Otto van Gelre de novale tienden uit de nog onbebouwde landen van de Veluwe. Hieruit blijkt dat de Veluwe na deze jaren gedeeltelijk in cultuur is gebracht.[2] Hij gaf in 1227 de Veluwe landrecht.

In 1229 overleed Gerard mogelijk aan zijn verwondingen van de slag bij Ane, volgens Johannes de Beke bij een veldslag dat jaar.[3] Andere bronnen beweren bij een veldslag bij Zutphen dat jaar.[4]

 

Bronnen, noten en/of referenties
  1.  Gerben Hellinga, Hertogen van Gelre - middeleeuwse vorsten in woord en beeld, blz. 57.
  2.  Westerink, G. (1961) Dornspijk en Elburg: Rechtshistorisch onderzoek naar de ontwikkeling van de gebruiks- en eigendomsrechten op grond, p. 67 (Assen), proefschrift
  3.  Chronologia Johannes de Beke 66c, p. 169.
  4.  Kronijk van Arent toe Boecop, p. 116.
Zie de categorie Gerard III of Guelders van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

Otto II van Gelre

 

Otto II
ca. 1215-1271Graaf van Gelre en ZutphenPeriode12291271VoorgangerGerard IIIOpvolgerReinoud IVaderGerard III van Gelre[1]MoederMargaretha van Brabant[2]

Otto II van Gelre (ca. 1215 – 10 januari 1271[3]), bijgenaamd de Lamme, was graaf van Gelre en Zutphen van 22 oktober 1229 tot zijn dood in 1271. Hij is de zoon van graaf Gerard III van Gelre (ook wel aangeduid als Gerard IV of Gerard V)[1] en Margaretha van Brabant.[2] De graaf had vele bijnamen. Voorbeelden hiervan zijn ‘de Lamme’, 'de Paardenvoet'[4] of de ‘Hinkende’ vanwege zijn klompvoet. Een andere bijnaam was ook wel de Stedenstichter vanwege de vele plaatsen die hij tot stad verhief.

Familie

Op vijftienjarige leeftijd volgde hij zijn vader Gerard III van Gelre op. Otto regeerde 42 jaar. Otto II trouwde in 1240 met Margaretha van Kleef (†10 september 1251),[5] de dochter van graaf Diederik VI van Kleef en Mechtild van Dinslaken. Zij schonk hem twee dochters:

  • Elizabeth (†31 maart 1313, begraven in klooster Gräfrath, trouwde op 17 maart 1249 met graaf Adolf V van Berg (†28 september 1296)
  • Margaretha († voor 1286), zij trouwde voor 1262 met graaf Enguerrand IV van Coucy en Oisy, Vicomte de Meaux (†1286)

In 1253 trouwde hij met Filippa de Dammartin, dochter van graaf Simon van Dammartin, en werd vader van:[6]

  • Reinoud (1255-1326)[6]
  • Filippa, gehuwd met Walram van Valkenburg, Monschau en Sittard, zoon van Dirk I van Valkenburg
  • Margaretha, gehuwd met graaf Diederik VIII van Kleef.

Levensloop

Otto II was graaf van Gelre van 1229 tot aan zijn dood. Hij bemiddelde vaak bij vetes in zijn omgeving. Ook werd hijzelf vaak in conflicten betrokken door zijn bezittingen in Westfalen, onder andere met de graven van Ravensberg en Tecklenburg maar ook met de bisschoppen van Münster, Osnabrück en Paderborn.

Om de invloed in de Nederrijnlanden voerde Otto II vele oorlogen met de graven van Kleef en bisschoppen van Utrecht. Zijn aanspraken op Salland moest hij daardoor opgeven.

In 1247 werd Otto II door Paus Innocentius IV gevraagd of hij Rooms-koning wilde worden. Hij was de tweede keus, want de hertog van Brabant had de kroon al geweigerd. Hij wees dit aanbod af, omdat dit ambt veel nadeel zou brengen.

Het Klooster 's-Gravendaal werd in 1248 gebouwd op aandringen van zijn vrouw Margaretha van Kleef. De kloosterkerk was het eerste bouwwerk op het kloostercomplex. In hetzelfde jaar kwam de stad Nijmegen in zijn bezit. Otto II liet in 1250 aanvangen met de bouw van de Grote of Sint-Stevenskerk, die pas in 1476 zou worden voltooid. In 1251 werd het lichaam van Margaretha van Kleef bijgezet in de kerk van het Klooster 's-Gravendaal. Vlak voor zijn dood vocht hij nog enkele geschillen met de stad Zutphen uit.

Otto bereikte als bondgenoot van de Hertogen van Brabant en Graven van Holland (van 1261 t/m 1262) een hoge positie in Neder-Lotharingen. Hij verkreeg vele heerlijkheden waaronder Groenlo, Bredevoort en Lichtenvoorde. Zodoende was hij beschermheer van Keulen.

 
graftombe van Otto II bij Goch, Asperden op het kloostergoed 's-Gravendaal.

Voogd van Holland (1263-1266)

Otto II was een goede bondgenoot van Willem II van Holland. Toen deze sneuvelde in een campagne tegen de Friezen in 1256, erfde Floris V van Holland het graafschap Holland. Floris V stond nog onder voogdij van Floris de Voogd (tot 1258) en daarna door Aleid van Holland waarmee Otto II de voogdij bevocht over Holland en Zeeland met andere edelen.[7] Bij de slag bij Reimerswaal op 22 januari 1263 versloeg Otto II zijn rivaal Aleid, waarna hij als voogd werd verkozen.[8] In 1266 werd Floris V meerderjarig op twaalfjarige leeftijd en werd hij in staat geacht om zelf zijn graafschap te regeren.

Een andere bijnaam van Otto is ‘de stedenstichter’. Hij verleende tijdens zijn regeerperiode stadsrechten aan 29 steden, onder meer Geldern (1229), Goch (ca. 1230), Roermond (1231), Harderwijk (1231), Grave (1232), Emmerik(1233), Arnhem (1233), Lochem (1233), Doetinchem (1236), Doesburg (1237), Wageningen (1263) en Montfort (waarschijnlijk in 1263).

Otto II werd opgevolgd door zijn zoon Reinoud I. Hij ligt begraven in het Klooster 's-Gravendaal.[9]

Literatuur

Zie de categorie Otto II of Guelders van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Bronnen
  • Noordzij, Aart (2009) Gelre. Dynastie, land en identiteit in de late middeleeuwen. Werken Gelre 59 (Hilversum), proefschrift
  • Evers, M. e.a.) (2003) Het hertogdom Gelre. Geschiedenis, kunst en cultuur tussen Maas, Rijn en IJssel (Utrecht Matrijs)

Referenties

  1.  Omhoog naar:a b Kronijk van Arent toe Bocop, p. 111.
  2.  Omhoog naar:a b Genealogia Ducum Brabantiæ Heredum Franciæ 7 (= J. Heller (ed.), Monumenta Germaniae Historica, Scriptores XXV, Hannover, 1880, p. 390).
  3.  9 januari 1271: Kronijk van Arent toe Bocop, p. 188.
  4.  G. Hellinga, Hertogen van Gelre, middeleeuwse vorsten in woord en beeld (1021-1581), Zutphen, 2012, p. 63.
  5.  C. Butkens, Trophées tant sacrés que profanes du duché de Brabant, I, Den Haag, 1724, pp. 82-83: "Virum Ottonem Comitem Gelrensem super conventionibus matrimonii inter ipsum comitem et filiam nostram Margaretam factis, obligavit". Vgl. P.N. van Doorninck - J.S. van Veen (edd.), Acten betreffende Gelre en Zutphen 1107-1415, Haarlem, 1908, pp. 398-399, 402, Kronijk van Arent toe Bocop, p. 188.
  6.  Omhoog naar:a b Kronijk van Arent toe Bocop, p. 188. Vgl. Lignages de Coucy (= A. Du Chesne, Preuves de l’Histoire des maisons de Guines, d’Ardres, Gand et Coucy, Parijs, 1631, p. 384), E. Prarond (ed.), Le cartulaire du comté de Ponthieu, Mémoires de la société d'émulation d'Abbeville, II, Abbeville, 1897, CCXV, pp. 279-280, P.N. van Doorninck - J.S. van Veen (edd.), Acten betreffende Gelre en Zutphen 1107-1415, Haarlem, 1908, pp. 401-402.
  7.  L. Mulder - J. Brouwers (edd.), Lexicon geschiedenis van Nederland & België, Utrecht - Antwerpen, 1994.
  8.  E.H.P. Cordfunke, Familierelaties en dynastieke belangen, in D.E.H. de Boer - E.H.P. Cordfunke - H. Sarfatij (edd.), "Wi Florens ..." De Hollandse graaf Floris V in de samenleving van de dertiende eeuw, Utrecht, 1996, pp. 24-29.
  9.  Kronijk van Arent toe Bocop, p. 184: "in dat closter Gronnendael."

 

Reinoud I van Gelre

  1255-1326

overgave Reinoud I bij de slag van Woeringen door middel van veren in de handen.
Graaf van GelrePeriode12711326VoorgangerOtto IIOpvolgerReinoud IIHertog van LimburgPeriode1280-1288 (tot 1283 samen met Irmgard van Limburg)VoorgangerWalram IVOpvolgerJan I van Brabant

Reinoud I van Gelre (1255 - Montfort, 9 oktober 1326). Hij was ook bekend als Reinoud de Strijdbare. Reinoud I was graaf van Gelre van 10 januari 1271 tot zijn dood. Zijn naam wordt ook geschreven als Raynald, Reinald, Reynald of Reynout.

Reinoud werd geboren als zoon van Otto II, graaf van Gelre. Vanaf 1274 was hij gehuwd met Irmgard van Limburg (†1283), de erfgename van hertog Walram IV van Limburg. Dit huwelijk bleef kinderloos. In 1286 trouwde hij met Margaretha van Vlaanderen (1272-1331), dochter van Gwijde van Dampierre. Uit dit huwelijk zijn de volgende kinderen bekend:

Er is één bastaardzoon van Reinald bekend, Laurentius bastaard van Gelre, mogelijk de stamvader van de heren van Steenbergen.[1]

Levensloop

Reinald richtte zich net als zijn vader politiek op het Zuiden. Niet uit berekening maar meer uit dynastieke overwegingen, hij was gehuwd met de erfdochter van het Hertogdom Limburg. Na het overlijden van haar vader in 1280 erfde Irmgard het hertogdom en in 1282 werd ze er door koning Rudolf mee beleend waarbij Reinald het levenslange vruchtgebruik kreeg. Na het overlijden van zijn echtgenote in 1283 noemde hij zich comes Gelrie et dux Limburgensis. Hij verloor dit gebied na zijn nederlaag bij de Slag bij Woeringen.

Nog in 1279 kocht hij het graafschap Kessel aan evenals de heerlijkheidsrechten over de linker-Maasoever en Mönchengladbach.

Na de moord op Hendrik III van Gelre erfde diens neef Reinoud in 1284 de Heerlijkheid Montfort, een district van het hertogdom Gelre, waartoe ook het Kasteel Montfort behoorde.

Bij de Slag bij Woeringen in 1288 wilden de graven van Gelre hun macht uitbreiden over het hertogdom Limburg, wat evenwel jammerlijk mislukte. Volgens legende gaf hij zich over met twee veren in elke hand (zie afbeelding). Reinoud had zich hiervoor echter diep in de schulden gestoken en zag zich daardoor verplicht om de inkomsten van zijn graafschap Gelre van 1288 tot 1293 te verpachten aan zijn schoonvader Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. De Vlaamse heerschappij heeft bijgedragen aan de bouw van een modern doeltreffend territoriaal bestuur.

Reinoud werd in 1317 door de Duitse tegenkoning Frederik de Schone in de rijksvorstenstand verheven, hetgeen echter door keizer Lodewijk IV niet erkend werd.

In 1318 werd hij afgezet. Daarna regeerde zijn zoon onder voogdij. In 1320 werd Reinoud I door zijn eigen zoon, Reinoud II, gevangengezet in de kerker van de Grauwert, een verdedigingstoren van Kasteel Montfort. Daar zou hij zes jaar later overlijden. Reinoud I werd op 21 oktober 1326 in het Klooster 's-Gravendaal begraven.

Voorouders

Voorouders van Reinoud I van GelreOvergrootoudersOtto I van Gelre (1150-1207)
∞ 1186
Richarda van Beieren (1173-1231)
Hendrik I van Brabant (1160-1235)
 
Mathilde van Boulogne (1161–1210)
Diederik V van Kleef (1160-1198)
∞ 1182
Margaretha van Holland (–na 1203)
? (-)
 
? (-)
GrootoudersGerard III van Gelre (1185-1229)
∞ 1206
Margaretha van Brabant (1190-1231)
Diederik VI van Kleef (1185-1260)
 
Mechtild van Dinslaken († 1224)
OudersOtto II 'De Lamme' (1215-1271)
∞ 1240
Margaretha van Kleef († 1251)
Reinoud I van Gelre (1255-1326)

Externe links[bewerken]

Referentie
  1.  Jahn, Ralf G. & Winter, Johanna Maria van (2003) 'De genealogie van de graven en hertogen van Gelre' in: Het Hertogdom Gelre, p. 36-38 en 46, (Matrijs Utrecht)

 

Reinoud II van Gelre

 

Reinoud II
ca. 1295-1343Graaf/hertog van GelrePeriode1326–1343VoorgangerReinoud IOpvolgerReinoud IIIVaderReinoud I van GelreMoederMargaretha van Dampierre
 
Reinald II Valkenjachtzegel (1315)
 
Wapen van Reinald II zoals weergegeven in het Wapenboek Gelre
Stamboom

Reinoud II (of Reinald II; ca. 1295  Arnhem 12 oktober 1343), bijgenaamd de Rode of de Zwarte, was graaf van Gelre van 1326 tot 1339 en hertog van Gelre van 1339 tot 1343. Hij was de zoon van graaf Reinoud I en Margaretha van Dampierre (1272-1331), gravin van Vlaanderen.

Levensloop[bewerken]

In 1316 kreeg hij onenigheid met zijn vader. Hij vond zijn vader niet langer in staat de belangen van het territorium te behartigen en nam zelf het bestuur over. Na een arbitrale uitspraak van 3 september 1318 door graaf Willem III van Holland regeerde hij als soen des graven van Gelre over het graafschap Gelre en Zutphen. Zijn vader werd gevangengezet op kasteel Montfort.[1]

Reinoud verleende land- en dijkrechten, en maakte bepalingen en regelingen ter verbetering van het keren van buitenwater en het lozen van binnenwater en grondwater. Deze wetgeving bestond deels uit de optekening van publiekrechtelijk en privaatrechtelijk gewoonterecht, en deels uit nieuw recht ten aanzien van het schouwen van dijken, weteringen en kaden, en de rechterlijke organisatie. Voor het Land van Maas en Waal in 1321 en 1328, voor de Bommeler- en de Tielerwaard in 1325, 1327 en 1335, voor de Over- en Nederbetuwe in 1327, voor het Overkwartier in 1328, voor het nieuw ontgonnen 'Nijbroek' eveneens in 1328. Deze wetgeving is van belang geweest voor de bevordering van de rechtszekerheid en de bodemexploitatie binnen het Gelderse territorium.[2]

In 1326 overleed zijn vader en Reinoud benoemde zichzelf tot graaf van Gelre en graaf van Zutphen als Reinoud II.

Hij begon een samenwerkingsverband met de Engelse koning en zwager Eduard III van Engeland tegen Frankrijk. Hij waarschuwde de Engelsen in 1338 over een Franse vloot die het Zwin naderde[3]. Hij bleef een van Edwards trouwste bondgenoten onder de Duitse prinsen tijdens de eerste fase van de Honderdjarige Oorlog[4]

Op 19 maart 1339 werd Reinoud II tot hertog van Gelre en graaf van Zutphen in de Rijksdag in Frankfurt tot de rijksvorststand verheven en tevens met Oost-Friesland beleend. Dit besluit kwam mede tot stand dankzij bemiddeling van Reinoud II tussen keizer Lodewijk de Beier, die getrouwd was met de gravin Margaretha van Holland, en Edward III van Engeland, broer van Reinouds vrouw Eleonora van Engeland. In 1342 richtte Reinoud II het klooster Monnikhuizen op.

Reinoud voerde vier jaar lang een strijd om Bredevoort (1322-1326) die hij uiteindelijk won. In 1326 verleende Reinoud II stadsrechten aan Erkelens en in 1343 aan Venlo.

Huwelijken en kinderen[bewerken]

Eerste huwelijk met Sophia Berthout[bewerken]

Op 11 januari 1311 werden te Roermond huwelijksvoorwaarden opgesteld van het huwelijk van Reinout met Sophia Berthout († 6 mei 1329) uit het geslacht Berthout, erfgename van de heerlijkheid Mechelen, dochter van Floris Berthout († 1332), heer van Mechelen, en Mathilde (van der Mark) van Mechelen, kleindochter van Engelbert I van der Mark.[5][noot 1] Het huwelijk werd in 1318 voltrokken. Sophia was een nicht van de Utrechtse bisschop Willem II (1296-1301). Het huwelijk kwam vermoedelijk tot stand door bemiddeling van Gwijde van Avesnes bisschop van Utrecht (1301-1317) en graaf Willem III van Holland (1304-1337). Sophia en Reinald waren in de vierde graad verwant waardoor voor hun huwelijk pauselijke dispensatie nodig was, wat op 13 mei 1311 te Avignon verleend werd door Paus Clemens V.[6] Zij werd begraven in het Klooster 's-Gravendaal.

Sophia schonk hem de volgende kinderen:

  • Margaretha (ca. 1320 - 4 oktober 1344), 4 juli 1342 gehuwd met Gerard, zoon van graaf Willem VI van Gulik. Zij was reeds op 1 maart 1333 verloofd met Gerard, naar aanleiding waarvan zij op 1 december 1333 de heerlijkheid en voogdij Mechelen voor 60.000 gulden verkocht aan graaf Lodewijck van Vlaanderen.[7][6]
  • Mechteld (ca. 1325-1384) in 1336 gehuwd met graaf Godfried van Loon en Chiny (?-1342), in 1348 met graaf Jan I van Kleef (1292/93-1368) en in 1372 met Jan van Chatillon graaf van Blois (†1381)
  • Elisabeth (-1376), abdis van het Klooster 's-Gravendaal, gelegen tussen Kessel en Asperden in Duitsland.
  • Maria (-140's-5?), gehuwd met hertog Willem II/VII van Gulik, ouders van de uiteindelijke opvolgingslinie.

Tweede huwelijk met Eleonora van Engeland[bewerken]

Nadat in 1331 uitgebreide huwelijkse voorwaarden waren opgesteld[8] huwde Reinoud op 20 oktober 1331[9][5][noot 2] in Nijmegen met Eleonora (1318-1355), dochter van Eduard II van Engeland. Van de huwelijksvoltrekking werd op 24 oktober 1331 een notariële verklaring opgemaakt is.[10] Ze hadden samen:

 

Bronnen
Referenties
  1.  Alberts (1978) p. 74
  2.  Alberts (1978) p. 76
  3.  Packe, Michael Edward III (1985 edition), p 92.
  4.  Sumption, Jonathan (1990) Trial by Battle: The Hundred Years War I, p. 459
  5.  Omhoog naar:a b Jahn, Ralf G. & Winter, Johanna Maria van (2003) 'De genealogie van de graven en hertogen van Gelre' in: Het Hertogdom Gelre, p. 38, (Matrijs Utrecht)
  6.  Omhoog naar:a b Wagner, J.D. (1920) 'Sophie Berthout en hare dochter Margaretha van Gelre' in: BM Gelre 23, p. 17-19
  7.  J. David (1854), Geschiedenis van de Stad en Heerlykheid Mechelen, (Leuven, Van Linthout)<
  8.  Nijhoff (1830) no. 252 p. 269 e.v. Geraadpleegd 17 april 2015
  9.  Jahn, Ralf G. (2001) 'Kroniek van de geschiedenis van het hertogdom Gelre' in: Gelre Geldern Gelderland, p. 496-497, (Geldern, Historische Verein für Geldern und Umgegend)
  10.  Nijhoff (1830) no. 254 p. 273 Geraadpleegd 17 april 2015
Noten
  1.  Het moederschap van Mathilde van der Mark is omstreden. In de necrologie van het klooster Everbode wordt Gertrud, dochter van Guido graaf van Sint Paul, genoemd als Sophia's moeder. Zie Van Spaen, Oordeelkundie inleiding, vol. II, p. 258
  2.  In Engelse archieven wordt een afwijkende datum, mei 1332, genoemd doordat in Engeland in de 14de eeuw een andere jaarstijl in gebruik was dan in Gelre

 

Reinoud III van Gelre

 

1333-1371
Eerste zegel van Reinald III, in gebruik van 20 september 1344 tot 6 juli 1349
Hertog van GelrePeriode13431361 en

1371

VoorgangerReinoud IIOpvolgerEduard van Gelre en Willem van GulikVaderReinoud II van GelreMoederEleonora van EngelandDynastieHuis Wassenberg

Reinoud III of Reinald III (13 mei 1333 - 4 december 1371) was hertog van Gelre en graaf van Zutphen. Hij was een zoon van Reinoud II van Gelre en Eleonora van Engeland. Op 1 juli 1347 huwde hij in Tervuren met Maria van Brabant, de derde dochter van hertog Jan III van Brabant en Maria van Évreux. Hij werd begraven in het Klooster 's-Gravendaal.

Zijn bijnaam luidde Reinoud de Dikke of Vette: mede vanwege zijn tienjarige gevangenschap (1361-1371) was hij door goede behandeling enorm in omvang gegroeid waardoor hij zijn cel niet meer uit kon[1].

Levensloop[bewerken]

Na het overlijden van Reinoud II in oktober 1343 werd de 10-jarige Reinoud III te jong bevonden om het hertogdom Gelre te besturen. De Raad van State koos twee voogden, zijn moeder Eleanora en zijn oom Dirk IV van Valkenburg, en stelde zijn oom Jan van Valkenburg aan als stadhouder[2]. Het boterde niet tussen Eleonora en Dirk van Valkenburg, waarna Eleonora besloot om met haar twee zoons naar Calais te vertrekken, waar haar broer Eduard III van Engeland met een beleg van de stad bezig was. Reinoud II had besloten dat zijn oudste zoon zou huwen met Maria van Brabant. Edward III wenste daarentegen dat Reinoud III een huwelijksverbintenis aan zou gaan met het Huis Gulik. Ondertussen had Dirk van Valkenburg een verbond gesloten met Willem IV van Holland. Deze laatste wilde een huwelijk tussen Reinoud III en zijn zuster Isabella. Reinoud III volgde echter de wens van zijn vader en vertrok naar Antwerpen en huwde in Vilvoorde met Maria van Brabant[3]. Het echtpaar verkreeg het 'Land van Turnhout' als bruidsschat[4].

Enkele dagen na de bruiloft volgde Reinoud III zijn schoonvader Jan III van Brabant in de Slag bij Hamont (21 juli 1347) tegen de opstandige Luikenaren. De slag verliep desastreus voor het Hertogdom Brabant en Gelre, de 15-jarige Reinoud III raakte gewond en verloor belangrijke mannen als Hubert II van Culemborg en Robert van Arkel[5]. Hoewel Reinoud in de keuze voor een echtgenote de wens van zijn oom Edward III van Engeland niet had gevolgd, bleef hij zijn oom wel steunen in de Honderdjarige Oorlog met Frankrijk. Reinoud III kreeg in de periode 1348-1350 te maken met de Zwarte dood die in Europa vele slachtoffers maakte en met een partijtwist tussen zijn edelen, de Heeckerens en Bronkhorsten[6]. Reinoud moest een keuze maken aan welke kant hij stond en koos uiteindelijk rond 1350 voor de Van Heeckerens. De Van Bronckhorsten, die toen nog in tel waren in het Hertogdom Gelre, wisten Reinouds 14-jarige jongere broer Eduard voor zich te winnen. Dit leidde tot de elf jaar durende Gelderse Broeder- en burgertwist (1350-1361)[7].

 
Kasteel de Nijenbeek, waar Reinoud circa 6 jaar verbleef.

Nadat Reinoud III het onderspit dreigde te delven in deze Gelderse Broederstrijd, gaf hij privileges aan de boeren op de Veluwe. Zij werden hierdoor vrije boeren en trokken met Reinoud op tegen Eduard. In de Slag op de Vrijenberg op 19 juli 1354 werden Reinoud en zijn boerenaanhang vernietigend verslagen[8]. Na de dood van zijn schoonvader in 1355 mengde Reinoud III zich ook even in de Brabantse Successieoorlog (1355-1357).

In mei 1361 werd Reinoud III tijdens een slag bij Tiel gevangengenomen door zijn broer en eerst opgesloten in kasteel Rosendael (3 à 4 jaar) en daarna in kasteel De Nijenbeek, circa 6 jaar (ten noordoosten van Voorst, Gelderland). Tijdens zijn verblijf in gevangenschap zou Reinoud zo corpulent geworden zijn, mede veroorzaakt door te weinig beweging en aanleg tot zwaarlijvigheid, dat hij zijn cel niet meer kon verlaten en de deur open kon blijven.

In augustus 1371 sneuvelde Eduard in de Slag bij Baesweiler en werd Reinoud bevrijd (volgens de legende moesten de muren worden uitgehakt) en opnieuw uitgeroepen tot hertog van Gelre. Zijn tweede regeerperiode mocht echter niet lang duren. Reinoud III stierf in december 1371, zonder officiële wettelijke erfgenamen na te laten. Wel had hij een natuurlijk kind, een bastaardzoon, thans bekend als Jan van Hattem.

Nadat in 1193 reeds de Heinsbergse tak, en in 1368 de Kleefse tak uitgestorven waren, stierf met de dood van Reinald III de agnatische afstamming van de Flamenses uit.

Jan van Hattem[bewerken]

Reinald III heeft vermoedelijk rond 1350 de burcht in Hattem laten bouwen. Dit zal niet meer zijn geweest dan een eenvoudig versterkt huis. Het was het noordelijkste steunpunt van de hertog.[9] In 1371 wordt het borch en onse stat, borch ende huys genoemd.[10]

Na zijn vrijlating beleende Reinald op 28 september 1371 zijn illegitieme zoon Johan (Jan) met de burcht, de stad en de heerlijkheid Hattem, en met inkomsten uit het ambt Doornspijk, en grondcijnzen in Elburg en Hollanderbroek.[11] De dag erna werd dit bevestigd door de ridderschap en de steden Nijmegen, Arnhem, Zutphen en Roermond, waarbij bepaald werd dat wanneer Johan belemmerd zou worden in zijn bezit hij schadeloos gesteld zou worden met een bedrag van 50.000 schilden.

Op zijn sterfbed, op 3 december 1371, smeekte Reinald de bewoners en de ambtlieden van Hattem zijn bastaardzoon te huldigen en te steunen bij de uitoefening van zijn rechten.[12] Op 7 mei 1372 bevestigde Mechteld, de halfzuster van Reinoud, vanaf haar residentie Rosendael, per oorkonde handhaving van de erfrechten van Johan, en riep schepenen, raad en burgers van Hattem op Johan als hun heer te erkennen. Aangenomen wordt dat Johan tegenwerking van de stad Hattem had ondervonden. Bovendien verpandde Mechteld enige van haar eigen goederen in de Nederbetuwe als erfgoed aan Johan. Het ging om goederen bij Ommeren, Ingen, Opheusden, Eck en Maurik.[13]

Jan van Hattem verbleef niet vast op zijn burcht Hattem maar rond Utrecht en in de Betuwe. Rond 1377 werd hij in de balije van Utrecht van de Duitse Orde ingekleed en schonk Mechteld hem 24 pond jaarlijks uit de tiend van Drumpt. Vanaf 1380 was hij korte tijd commandeur van Tiel. In de commanderij van St. Jan van Nijmegen ontving hij een lijfrente van 100 gulden jaarlijks. In 1421 droeg Johan van Hattem zijn rechten op burcht, stad en heerlijkheid Hattem over op Gerard van Kleef († 1461), graaf van Mark.

Hij trouwde voor 1369 en overleed na 1422. [bron?].

Zegels[bewerken]

Reinald III wordt op 12 maart 1344 voor het eerst genoemd in de oorkonde waarin hij samen met Johan van Valkenburg het recht van het heffen van accijns verleend aan de stad Emmerich. Hij heeft dan nog geen eigen zegel. Vanaf 20 september 1344 vaardigt hij zelf oorkonden uit samen met zijn moeder Eleonora, en gebruikt een eigen zegel. Van de inhuldigingstour in het najaar van 1344 is een reeks gezegelde oorkonden bewaard gebleven.

Zijn eerste zegel, gebruikt van 20 september 1344 tot 6 juli 1349, bevat in een driepas een wapenschild met de voorstelling van een gekroonde leeuw met dubbele staart. Op 24 augustus 1347 zegelt hij met hetzelfde wapenschild in een vijfpas waarvan elk der lobben versierd zijn met een drieblad vergezeld van vijf rozetten. Van 13 december 1347 tot 10 oktober 1359 zou hij zegelen met dezelfde gekroonde leeuw in een versierde driepas overtopt door de letter 'R'. Vanaf 1360 bevat zijn zegel een zittende leeuw, de kop verborgen onder een helm, waarboven een scherm van pauwenveren met leeuwtje, in een driepas. In 1371 bevat zijn zegel een dubbele zespas, versierd met bloemetjes, en een wapenschild met een gekroonde leeuw met dubbele staart.

Op 12 augustus 1367 tijdens zijn gevangenschap ontsloeg hij Alard van Buren van de leenplicht waarbij hij verklaarde geen zegel te bezitten. Reinalds zegels werden vervaardigd door Růlekin, ook als Rulkin geschreven, aurifaber (goudsmit) te Arnhem.[noot 1]

Bronnen Noot
  1.  In de catalogus Gelders zilver van de tentoonstelling gemeentemuseum Arnhem in 1955 is abusievelijk de foutieve melding 'Bulekinus aurifaber' gedaan.
Referenties
  1.  A. Slichtenhorst, Geldersche geschiedenis B. VII, blz 148
  2.  J.P. Arend , Algemene geschiedenis des vaderlandsche van de vroegste tijden tot op heden, Volume III, uitgever J.F. Schleijer Amsterdam. 1844, 'blz VII - blz 210
  3.  De Klerk, Brabantse Yeesten, blz 578-579
  4.  De Klerk, Brabantse Yeesten, blz 581
  5.  De Klerk, Brabantse Yeesten, blz 582-586
  6.  Nijhoff, gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland. D. II. blz XXXIX
  7.  Nijhoff, D. II. blz XLVII-XLVII
  8.  Nijhoff, D. II. blz LVIII
  9.  Gerrit Kouwenhoven (2013), 'Hattem' in: Kastelen in Gelderland p. 258-259 (Stchting Matrijs Utrecht)
  10.  Zie: Kleve-Mark Urkunden, 1368-1394, nrs. 540 en 543
  11.  Schleidgen, Wolf-Rüdiger (1983) Kleve-Mark Urkunden, 1368-1394. Regesten des Bestandes Kleve-Mark Urkunden im Nordrhein-Westfälischen Hauptstaatsarchiv in Düsseldorf (Siegburg), nr. 32
  12.  Schleidgen (1983) Kleve-Mark Urkunden nr. 35
  13.  Schleidgen (1983) Kleve-Mark Urkunden nr. 30

Willem I van Gelre

 

Willem III
1364-1402
Wapens van Gelre en Gulik verenigd
Hertog van GulikPeriode1393-1402VoorgangerWillem IIOpvolgerReinoudHertog van GelrePeriode1371-1402VoorgangerReinoud IIIOpvolgerReinoud IVVaderWillem II van GulikMoederMaria van Gelre

Willem I/III van Gelre (?, 5 maart 1364 - Arnhem, 16 februari 1402) was vanaf 1371/1377 als Willem I hertog van Gelre en vanaf 1393 als Willem III hertog van Gulik en was tevens ridder in de orde van de Kouseband. Willem was bekend vanwege zijn militaire activiteiten. Zo was hij vijf keer betrokken in de "Pruisische kruistochten" en had ook militaire conflicten met zijn buren Frankrijk en Brabant gedurende zijn regering. Zijn bondgenoten waren Keizer Karel IV, Wenceslaus, Richard II van Engeland en Koenraad von Rothenstein, de grootmeester van de Duitse Orde. Gedurende zijn regering waren de hertogdommen Gelre en Gulik tijdelijk verbonden in een unie.

Levensloop[bewerken]

Willem was de oudste zoon van hertog Willem II van Gulik en van Maria van Gelre, de halfzuster van de laatste hertog van het Gelderse hertogelijke huis, Reinoud III. Na de dood van Reinoud III liet zijn vader aanspraken gelden op de erfopvolging, wat leidde tot de Gelderse Successieoorlog tegen Jan II van Blois. Willem kreeg in 1377 van keizer Karel IV de belening over Gelre, maar het duurde nog tot 1379 voor hij zijn aanspraken kon hard maken en in heel Gelre erkend werd. Willem nam deel aan de kruistochten naar Oost-Pruisen (1383, 1388/1389, 1393). Willem III verpandde in 1388 de heerlijkheid Bredevoort aan Hendrik III van de rijksheerlijkheid Gemen, wiens zoon en kleinzoon ook pandheer van Bredevoort waren. In 1393 overleed zijn vader en erfde Willem ook het hertogdom Gulik.

Hij mengde zich zowel in de Honderdjarige Oorlog, aan de kant van Engeland tegen Frankrijk, als in de Duitse rijkspolitiek waar hij als hertog van Gulik de kroningsweg FrankfurtAken kon controleren. Zo verhinderde hij de kroning van Ruprecht III van de Palts in 1400.

Hij verwierf in 1400 voor het hertogdom Gelre de plaats Cuijk en voor het hertogdom Gulik de steden Born, Euskirchen, Sittard, Boslar, Aldenhoven, Grave, Millen, Waldfeucht en Gangelt.

Oorlogen en regering[bewerken]

 
Willem van Gelre wordt door zijn vader 'gesmeekt' het niet tegen de Fransen op te nemen in 1388, tekening Johannes Egenberger.

Willems regeerperiode wordt alom omschreven in de sfeer van 'ridderlijke hoflijkheid' in de Franse en Nederlandse tijd. Hij nam deel aan vele toernooien en aan man tot man gevechten en werd geprezen als "ideale ridder". Hij nam deel aan de Kruistochten tegen de Litouwers in Oost-Pruissen in de gebieden van de Duitse Orde samen met Willem VI van Holland in 1383 en later in 1388-89. Hij was een bondgenoot van de Engelse in de Honderdjarige Oorlog en vocht zijn claimatie aan voor de Gelderse successieoorlog. Hij bevocht (1386-1388) samen met zijn vader succesvol het hertogdom Brabant (zie ook Slag bij Niftrik), die samenzwoer met Frankrijk en Bourgondië. Willems leger kwam ver in Brabant, alhoewel ze enige tegenslag hadden bij Grave in juli 1388. Zijn roekeloze acties als zowel zijn verbond met Engeland, had Karel VI van Frankrijk woedend gemaakt dat hij een leger van circa 100.000 manschappen op de been had gebracht om Gelre met de grond gelijk te maken. Willem wilde zich niet laten klein maken door dit leger, ondanks dat hij niet op kon tegen deze macht. Echter door de winter kou, rivier overstromingen, slechte bevoorrading voor de Fransen, de guerillatactieken van Willem en de smeekbeden van zijn vader Willem II van Gulik om zich te verzoenen met de Franse koning. Wist Willem ternauwernood aan een vernietigende nederlaag te ontkomen, zijn opstandigheid maakte hem beroemd doorheen heel Europa.

Kort na zijn campagne in Brabant, vertrok Willem weer naar Pruissen met een groot leger. Hij was zeer succesvol in deze kruistocht, maar hij werd echter gevangengenomen bij Stolpe in Pommeren door graaf Wartislaw VII. Hij werd afgevoerd naar kasteel Falkenburg, waar hij vastgehouden werd voor 6 maanden. Koenraad von Rothenstein wist hem vrij te krijgen. Hierna eiste Willem dat zijn vrijlating in het openbaar werd verkondigd, echter schaamde de Pommerse adel zich voor hun nederlaag en gezichtsverlies. Volgens legende zouden de Pommerse adel zich in een boom hebben verstopt uit angst voor de reactie van de bevolking en in de boom de vrijheid van Willem hebben uitgesproken, deze stond aan de andere zijde van een rivier te wachten met zijn mannen op deze uitspraak. Willem keerde daarna terug naar Gelre via Bohemen, waar hij op bezoek ging bij zijn zwager Wenceslaus.

In het voorjaar van 1390 ging Willem naar Engeland. Hij werd daar tot ridder in de "Orde van de Kouseband" benoemd door Richard II van Engeland, waarmee Willem de eerste vorst was van het vasteland die deze eer te beurt viel. Het jaar daarna maakte hij een pelgrimsreis naar het Heilige land en in de zomer van 1391 vergezelde hij een Franse vloot om de "Moorse piraten" aan de Barbarijnse kust te bevechten. Hij keerde terug naar Pruissen in de Winters van 1392 en 1393 en erfde het hertogdom Gulik na de dood van zijn vader (1393). Dit bracht hem in moeilijkheden met Keulen, Berg, Kleef en Mark. In 1399 waren er opnieuw problemen met Brabant wat resulteerde in de teruggave van de stad Grave aan Gelre. In 1399 ging hij voor een vierde keer naar Pruissen.

In zijn betrokkenheid in de Honderdjarige Oorlog, speelde Willem een belangrijke rol in het toezicht houden van de hoofdroute tussen Aken en Frankfurt, waarvan een gedeelte door zijn gebieden liepen. Zo kon hij in 1400 rooms-koning Ruprecht van de Palts de toegang weigeren door zijn streek. In de herfst van 1401 maakte Willem zich op om zijn zwager Jan V van Arkel te gaan helpen in het conflict met Albrecht van Beieren, graaf van Holland, Willem werd echter ziek en overleed op 16 februari 1402 en werd bij zijn vrouw bijgezet in het karthuizer-klooster Monnikenhuizen[1]

Nalatenschap[bewerken]

Als Willem langer geleefd had, dan hij vermoedelijk de Bourgondische invloed in de Lage landen tegen kunnen houden, dit door zijn lange en onvermoeibare oorlogen tegen zijn buren en omstreken[2]. Ondanks dat de kosten voor al deze oorlogen verhaald werden op de bevolking van zijn landen, zorgde hij ook voor economische voorspoed en wist hij zijn burgers te verenigen tegen de dreigende vijand. Als gevolg van Willems politieke invloed sloten de strijdende partijen Heekerens en Bronkhorsten weer vrede. Na Willems dood volgde zijn broer Reinoud IV hem op als hertog van een verenigd Gulik-Gelre-Zutphen[3]. Reinoud was minder oorlog zuchtig, alhoewel er spanningen bleven met het hertogdom Kleef over Lymers, Zevenaar en Emmerich, deze laatste plaats ging uiteindelijk over naar Kleef.

Huwelijk[bewerken]

Willem III trouwde in 1379 met Catharina van Beieren-Holland (1360-1400), dochter van hertog Albrecht I van Beieren en verloofde van zijn oom, hertog Eduard van Gelre. Dit huwelijk bracht geen wettige kinderen voort en Catherina overleed in Hattem in november 1400. Daarom werd een huwelijk tussen Jan II van Egmond en Maria van Arkel gearrangeerd om daarmee in een acceptabele opvolger van Willem I te voorzien. Echter Jan II van Egmond was nog niet meerderjarig toen Willen I stierf. Zodoende volgde Willems broer Reinoud IV hem tijdelijk op. Willems buitenechtelijke dochter Maria huwde in 1402 Johan van Buren en hertrouwde Reijnart van Crijckenbeck.

Zie ook[bewerken]

Bronnen Referenties
  1.  Gerard van Hasselt, Arnhemse oudheden. deel I (1803). blz 59-61
  2.  Hugh Chisholm, The Encoclepyia Brittanica.. volume 11. 110
  3.  Peter Johannes Blok, History of the People of the Netherlands. From the beginning of the 15th century to 1559. 1899

 

Reinoud IV van Gelre

 

1365-1423Hertog van GulikPeriode1402-1423VoorgangerWillem III van GulikOpvolgerAdolfHertog van GelrePeriode1402-1423VoorgangerWillem I van GelreOpvolgerArnold van EgmondVaderWillem II van GulikMoederMaria van GelreDynastieHuis Gulik

Reinald van Gulik (of Reinoud IV van Gelre) (rond 1365 - Terlet bij Arnhem, 25 juni 1423) was een zoon van hertog Willem II/VII van Gulik († 1393) en Maria van Gelre († 1397), dochter van Reinoud II, Hertog van Gelre[1].

Levensloop[bewerken]

In 1402 volgde hij zijn kinderloos overleden broer hertog Willem I van Gelre op als hertog van Gulik en Gelre. Samen met de Wittelsbachers poogde hij tevergeefs de invloed van Bourgondië in de Nederlanden af te zwakken. Zijn poging in 1406 om aanspraak te maken op Brabant en Limburg mislukte. Reinoud verbond zich met Rooms-koning Ruprecht en had ook goede relaties met het huis van Orléans. Hij steunde Johan van Arkel in zijn strijd tegen Holland en kreeg daarvoor Gorinchem. Hierdoor barstte opnieuw strijd los tegen Holland, hetgeen ermee eindigde dat Holland Gorinchem afkocht voor een belangrijke som geld. Ook de stad Emmerik moest Reinoud op basis van vroegere afspraken afstaan aan Kleef. Wegens zijn omvangrijke schulden moest hij de standen steeds meer privileges en medebestuur toestaan.

In 1409 sloot hij een verbond met Jan V van Arkel om het Land van Arkel onder leenschap van Gelre te plaatsen in ruil voor politieke en militaire steun tijdens de Arkelse Oorlogen met Holland. Er volgde een twee jaar durende oorlog met Holland en het leenschap werd uiteindelijk teruggekocht en de vrede was bezegeld met Willem VI van Holland. In 1422 bezette hij Arkel opnieuw, maar hij moest vrede sluiten en de ingenomen bezittingen opnieuw afstaan.

Huwelijk en bastaardzonen en -dochters[bewerken]

Hij huwde 5 mei 1405 met Maria van Harcourt (Maria van Gelre, † in of na 1428 maar voor 1434, begraafplaats onbekend), dochter van graaf Jan VI van Harcourt en Aumâle (1342-1388) en Catharina van Bourbon († 1427). Hij stierf zonder wettige kinderen. Van Reinald zijn zes bastaardzonen en -dochters bekend:

  • Willem van Gulik-Wachtendonk (1395-1439), verwekt bij met Maria van Brakel, vrouwe van Batenburg (1413-1432), erkend op 13 december 1416
  • Wilhelm († 1421), abt van de abdij Gladbach, pastoor in Kaldenkirchen
  • Eduard van Bell, heer van Haps (1419), pandheer in Uerdingen (1447), ambtman in Hülchrath (1473), in 1410 gehuwd met een dochter van Willem van Arnhem, op 1 mei 1418 in tweede huwelijk met Stina Schall van Bell dochter van Gerard Vogt van Bell en Elisabeth Scherffgin
  • Reinoud van Gulik (* Weisweiler 1410-/1436), huwelijk rond 1415 met Alveradis van Disternich († na 1 mei 1418), stamvader van het 'adelsgeslacht van Gulik'[2]
  • Aleid
  • Alverade

Overlijden & Opvolging[bewerken]

Reinoud overleed op 25 juni 1423 bij Terlet in de buurt van Arnhem terwijl hij onderweg was naar zijn versterking Kasteel Rosendael. Hij werd bijgezet in het klooster Monnikhuizen. In Gulik werd hij opgevolgd door Adolf van Berg, zoon van Reinouds neef Willem II van Berg. In 1426 hertrouwde Reinouds vrouw Maria van Harcourt met Adolfs zoon Rupert, maar deze overleed zonder erfgenaam in 1431 en het graafschap Gulik werd toen overgedragen aan Adolfs neef Gerard van Gulik-Berg. In Gelre werd hij opgevolgd door zijn achterneef Arnold een keuze die betwist werd door Adolf van Berg en Jan van Loon waar ook een oorlog uit voortkwam, echter werd de keuze voor van Egmond ook ondersteund door de hofraad en ook de stadsbesturen uit de vier kwartieren van het Hertogdom Gelre.

Referenties[bewerken]

Bronnen, noten en/of referenties
  • Noordzij, Aart (2009) Gelre. Dynastie, land en identiteit in de late middeleeuwen, Werken Gelre no. 59 (Hilversum Verloren)
  • Jahn, Ralf G. & Winter (2003) 'De genealogie van de graven en hertogen van Gelre' in: Evers, M. e.a. Het hertogdom Gelre. Geschiedenis, kunst en cultuur tussen Maas, Rijn en IJssel, p. 39, (Matrijs Utrecht)
  • Alberts, W. Jappe (1978) Van heerlijkheid tot landsheerlijkheid (Van Gorcum Assen/Amsterdam)
  • Alberts, W. Jappe (1950) De staten van Gelre en Zutphen tot 1459 (J.B. Wolters - Groningen, Djakarta)
  1.  Walter Möller, stammtafeln westdeutscher Adelsgeschlechter im Mittelalter (Darmstadt 1922, reprint Verlag Degener & Co 1995) volume I, pagina 14.
  2.  Heike Preuss, Kleve-Mark Urkunden 1394-1416. Regesten des Bestandes Kleve-Mark Urkunden im Nordhein-Westfallischen Hauptstaatarhiv in Dusseldorf. Respublica-Verlag. Siegburg 2003, S 211

 

Arnold van Egmont

 

Arnold van Egmont
1410-1473Hertog van GelrePeriode1423-1465VoorgangerReinoud IVOpvolgerAdolfHertog van GelrePeriode1471-1473VoorgangerAdolfOpvolgerKarel van BourgondiëVaderJan II van EgmontMoederMaria van Arkel

Arnold van Egmont (Egmond-Binnen, 14 juli 1410  Grave, 23 februari 1473) was van 1423 tot 1465 en van 1471 tot zijn dood in 1473 hertog van Gelre en graaf van Zutphen. Hij was de oudste zoon van Jan II, heer van Egmont en Maria van Arkel. Tot 1436 stond hij onder de voogdij van zijn vader.

Leven[bewerken]

Hertog Reinoud IV stierf kinderloos in 1423. Daarop kozen de Staten van Gelre de kleinzoon van diens zus, de dertienjarige Arnold van Egmont, als nieuwe hertog. Koning Sigismund beleende echter niet hem, maar Adolf van Gulik-Berg met het hertogdom. De strijd die hierop volgde staat bekend als de Tweede Gelderse Successieoorlog. Een periode van relatieve rust tussen 1441 en 1456 kon niet voorkomen dat Arnold in 1465 met de hulp van hertog Filips de Goede van Bourgondië gevangen werd genomen door zijn zoon Adolf.

De opvolger van Filips, Karel de Stoute, herstelde Arnold in zijn gezag in 1471 en Adolf werd gevangengenomen in Hesdin. Arnold verpandde vervolgens Gelre en Zutphen voor driehonderdduizend goudguldens aan Karel de Stoute, en erkende Karel tevens als erfgenaam. De Staten van Gelre erkenden echter na Arnolds dood diens zoon Adolf als erfgenaam. Karel de Stoute bezette hierop Nijmegen en Zutphen en lijfde de gebieden bij zijn rijk in.

Huwelijk en kinderen[bewerken]

Arnold van Egmont huwde op 26 januari 1430[1] in Kleef met Katharina van Kleef, dochter van hertog Adolf I van Kleef. Zij kregen de volgende kinderen:

Noten[bewerken]

Bronnen, noten en/of referenties
  1.  A.P van Schilfgaarde, Zegels en genealogische gegevens van de graven en hertogen van Gelre, graven van Zutphen, Arnhem 1967

 

Adolf van Egmond

 

Adolf van Egmond
1438-1477Hertog van GelrePeriode1465-1471VoorgangerArnold van EgmondOpvolgerCatharina (regentes)Hertog van GelrePeriode1477VaderArnold van EgmondMoederKatharina van Kleef
 
Wapen van Adolf van Egmond
 
Adolf van Egmond te paard, met gespiegeld wapen en dekkleed. Bron: Wapenboek van de Orde van het Gulden Vlies

Adolf van Egmond (Grave, 12 februari 1438  Doornik, 27 juni 1477) was een zoon van Arnold van Egmond, hertog van Gelre, en Katharina van Kleef.[1] Hij was Hertog van Gelre (uit het Huis Egmond) vanaf 1465 tot 1471 en in 1477.

Levensloop

In de opvolgingsstrijd van Gelre zette hij in 1465 zijn vader gevangen en werd zelf hertog. In 1468 won hij de slag van Straelen tegen Kleef, maar Karel de Stoute herstelde Arnold in zijn gezag in 1471 en Adolf werd gevangengenomen in Hesdin. Na de dood van Karel de Stoute in 1477 werd hij bevrijd door de Vlamingen. Hij sneuvelde als aanvoerder van een Vlaams leger tijdens het beleg van Doornik (1477), nadat de Staten van Gelre hem opnieuw als hertog hadden erkend. Hij werd in Doornik begraven in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal.[2]

Hij werd in 1461 gekozen tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies.

Adolf trouwde op 28 december 1463 in Brussel met Catharina van Bourbon (1440–1469), dochter van hertog Karel I van Bourbon en Agnes van Bourgondië.[3] Zij kregen twee kinderen:

Catharina van Bourbon is op 21 mei 1469 in Nijmegen overleden. Adolf is daarna niet meer hertrouwd. Wel had hij diverse relaties waaruit zes gekende biologische kinderen zijn geboren.[4]

Voorouders[bewerken]

Voorouders van Adolf van EgmondOvergrootoudersArend van Egmond (1340–1409)
 
Yolanda van Leiningen (–)Jan V van Arkel (1362–1428)
 
Johanna van Gulik (–1394)
Adolf III van der Mark (1334–1394)
 
Margaretha van Gulik (1350–1425)Jan zonder Vrees (1371–1419)
 
Margaretha van BeierenGrootoudersJan II van Egmond (1385–1451)
 
Maria van Arkel (–1415)
Adolf IV van Kleef-Mark (1373–1448)
 
Maria van Bourgondië (1393–1463)OudersArnold van Egmond (1410–1475)
 
Katharina van Kleef (1417–1476)
Adolf van Egmond (1438–1477)

Bronnen

  • Biografisch Woordenboek Gelderland. Artikel over Adolf van Egmond in deel 8, blz. 11-14. Online: Google Books.
  • Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (NNBW). Lemma over Adolf van Egmond, hertog van Gelre en graaf van Zutphen.
  • Raphael de Smedt (ed.): Les chevaliers de l’ordre de la Toison d’or au XVe siècle. Notices bio-bibliographiques. (Kieler Werkstücke, D 3), Verlag Peter Lang, Frankfurt 2000, ISBN 3-631-36017-7, p. 139-141.

Voetnoten

  1.  Over de geboortedatum zijn de online bronnen niet eensluidend. Genealogy.eu, Genealogie Mittelalter en Community Search[dode link] (de laatste twee: met bronvermelding) noemen 12 februari 1438, maar Genealogics.org (ook met bronvermelding) en het Biografisch Woordenboek Gelderland houden het op 12 februari 1439. Het NNBW noemt alleen 1438 als geboortejaar. Genealogie Mittelater, Genealogics.org en Community Search zijn het er wel over eens, dat Adolf op 15 maart 1439 in Arnhem gedoopt is. De meeste bronnen geven Grave als geboorteplaats, het Biografisch Woordenboek Gelderland noemt echter Arnhem.
  2.  Hij werd bijgezet in de Sint-Lodewijkkapel, die in 1299 door bisschop Jean de Vasonne was opgericht ter nagedachtenis aan de Franse koning Lodewijk de Heilige. De bisschop was in 1300 zelf in de kapel begraven. De grafmonumenten van De Vasonne en Adolf van Egmond werden in 1566 vernield tijdens de Beeldenstorm, maar konden toen nog worden opgeknapt. Ze werden voorgoed vernield tijdens de Franse Revolutie. Zie het artikel over La chapelle Saint-Louis op de website van de kathedraal.
  3.  Volgens Genealogy.eu vond het huwelijk plaats in Brugge.
  4.  Zie Genealogy.eu en Genealogics.org. Volgens Genealogy.eu had hij vijf kinderen uit een relatie met Elisabeth van Haeften. Volgens Genealogics.org had hij daarnaast nog een dochter uit een relatie met ene Heinsken.

Bourgondische Successieoorlog

 

Bourgondische Successieoorlog
Paars en gearceerd: in 1477 door Lodewijk XI bezet.
Oranje effen: in 1482 aan Maximiliaan toegekend.
Gearceerd: in 1493 aan Filips de Schone teruggegeven.
Datum1477 – 1482LocatieFrankrijk, de NederlandenResultaatFranse overwinningCasus belliontbreken mannelijke Bourgondische erfopvolgerTerritoriale
veranderingenFrankrijk lijft enkele Bourgondische gewesten inVerdragVrede van Atrecht (1482)Strijdende partijenHabsburg:
 Bourgondische NederlandenValois-Orléans:
 Koninkrijk Frankrijk
Leiders en commandantenMaximiliaan ILodewijk XI

De Bourgondische Successieoorlog duurde van 1477 tot 1482. De inzet was de verdeling van de Bourgondische erflanden tussen Frankrijk en het huis Habsburg, nadat hertog Karel de Stoute was gesneuveld in de slag bij Nancy op 5 januari 1477.

Erfenis

Karel de Stoute had geen mannelijke opvolger. Maria van Bourgondië was het enige kind van de overleden hertog en er waren dan ook veel heren die naar haar hand dongen voor de Bourgondische erfenis. Onder hen was Karel, zoon van koning Lodewijk XI van Frankrijk, die formeel de leenheer was van de Bourgondische hertog; deze zag zijn kans schoon toen na de dood van Karel wanorde en opstanden uitbraken (zoals de Gelderse Onafhankelijkheidsoorlog) in de Bourgondische gewesten, en liet verscheidene gebieden bezetten door zijn legers, waaronder zowel het hertogdom als het vrijgraafschap Bourgondië zelf, Picardië en Artesië. Door Maria te laten huwen met zijn zoon kon hij zich van alle Bourgondische erflanden verzekeren. De erfdochter werd echter door de Staten-Generaal onder druk gezet om de gewesten niet aan Frankrijk uit te leveren. Om zich van binnenlandse steun te verzekeren en de gemoederen te bedaren, verleende Maria 11 februari de Staten-Generaal het Groot Privilege. 
Naast de Franse gegadigde was er ook de krijgsgevangen Gelderse hertog Adolf van Egmont, die werd vrijgelaten op voorwaarde Doornik te veroveren op de Fransen. Daarmee zou Maria's partij twee vliegen in één klap slaan: vrede bewerkstelligen tussen Bourgondië en het opstandige Gelre, en een bondgenootschap tussen de twee machten tegen Frankrijk. Het beleg van Doornik (1477) mislukte echter, wat een herovering van Artesië en Picardië bemoeilijkte. Bovendien sneuvelde Adolf daarbij (27 juni), waarmee de Gelderse kandidaat was uitgeschakeld en de staten van Gelre partij voor Frankrijk kozen.
Maria's oog viel toen op de Habsburgse aartshertog van Oostenrijk, Maximiliaan I. Hij beschikte over genoeg middelen om de Franse legers te weerstaan en de Habsburgse dynastieke vooruitzichten waren gunstig. Op 19 augustus 1477 trouwden ze, en daarmee werden de huizen Bourgondië en Habsburg met elkaar verbonden.

Oorlog

Hertog Maximiliaan spande zich daarna in om zo veel mogelijk van de Bourgondische erflanden te behouden, waarbij hij zowel Frankrijk in het zuiden als Gelre in het noorden moest bestrijden, en tegelijk binnenlandse opstanden, vooral in Vlaanderen, moest neerslaan. Het behoud van het kernland van het Bourgondische rijk bleek onmogelijk: de Staten van Bourgondië hadden zich op 29 januari al bij de Franse inlijving neergelegd. In 1478 brak een opstand uit, waarbij Auxois, Charolais en Beaune zich van de koning losscheurden, maar ze moesten zich in 1479 opnieuw onderwerpen. [1] Lodewijk XI waagde daarop een invasie van Artesië. Op 7 augustus dat jaar behaalden de Vlamingen en Habsburgers een overwinning op de Fransen in de Slag bij Guinegate (1479). Daarna had Maximiliaan zijn handen vol met de Nederlanden, waar hij met meer succes streed tegen de Geldersen.

Vrede

Uiteindelijk werd in 1482 te Atrecht vrede gesloten; Maximiliaan erkende de annexatie van de twee Bourgondiën en enkele andere gewesten. Gelre bleef in Bourgondische handen, hoewel de opstand nog niet voorbij was. In 1493 zou Maximiliaan met de vrede van Senlis het Vrijgraafschap, Atrecht en Charolais nog herkrijgen, maar het Bourgondische kernland en Picardië waren voorgoed verloren.

Zie ook

Bronnen, noten en/of referenties
  1.  Encarta-encyclopedie Winkler Prins (1993-2002) s.v. Bourgondië. Microsoft Corporation/Het Spectrum.

 

Bourgondische Oorlogen

 

Bourgondische Oorlogen
Zwitserse slagvelden tijdens de Bourgondische Oorlogen
Datum1474-1477LocatieZwitserland, Elzas-LotharingenResultaatZege van het Eedgenootschap, Elzas en LotharingenCasus belliAanspraken van Karel de Stoute op Elzas-Lotharingen, expansie van de Zwitserse ConfederatieVerdragVrede van Zürich, 24 januari 1478Strijdende partijen Hertogdom Bourgondië
 Hertogdom Savoye Koninkrijk Frankrijk
 Oude Eedgenootschap
 Hertogdom Lotharingen
Steden van de Elzas
Leiders en commandanten Karel de Stoute
 Filibert I van Savoye Lodewijk XI van Frankrijk
 René II van Lotharingen
Troepensterkteca. 22.000wisselend, tot 25.000Bourgondische Oorlogen

Neuss · Héricourt · Planta · Grandson · Murten · Nancy

De Bourgondische Oorlogen waren een reeks conflicten tussen de Oude Zwitserse Confederatie en hertogdom Lotharingen hertog René II van Lotharingen tegen de hertog van Bourgondië, Karel de Stoute en diens bondgenoot, de hertog van Savoye, Filibert I (onder voogdij van zijn moeder, Yolande van Valois). Het conflict werd aangemoedigd door de Franse koning Lodewijk XI en Sigismund, de Oostenrijkse aartshertog en graaf van Tirol.

Verloop

Sigismund van Oostenrijk had in 1468/69 (Verdrag van St-Omer) zijn grondgebied in de Elzas verkocht aan Karel de Stoute (met een clausule tot terugkoop), om het beter te kunnen beschermen tegen de Zwitserse Confederatie. In 1472 was hij echter tot vrede gekomen met de Zwitsers en wilde hij deze gebieden terug, hetgeen de Bourgondische hertog uiteraard weigerde. Hierop sloot Sigismund van Oostenrijk een verbond met de Zwitserse Confederatie en startte een plundertocht in het vrije graafschap Bourgondië (Franche-Comté) en Savoye.

Ondertussen had Karel Lotharingen veroverd en besloot hij 'die koeienhoeders van de Alpen' een lesje te leren. Wat een zegetocht had moeten worden eindigde echter in een drama: keer op keer leed hij een smadelijke nederlaag tegen de Zwitsers. Door gruwelijk en hardvochtig op te treden tegen de inwoners van de Elzas die zich verzetten, poogde hij het verzet te ontmoedigen, doch versterkte hij enkel de saamhorigheid van zijn tegenstanders, die zich verenigd voelden in de afkeer voor het beleid van Karel de Stoute.

Tot overmaat van ramp kwamen nu ook de steden van Lotharingen in opstand, die zich nu onderdrukt voelden door de steeds grotere oorlogsbelastingen en de afschaffing van hun privileges. Ze werden aangezet tot opstand door René II, de hertog van Lotharingen, die de macht terug probeerde te grijpen in zijn hertogdom. Tevergeefs probeerde Karel de stad Nancy terug te heroveren op de halsstarrige rebellen, hierbij gehinderd door moeilijke weersomstandigheden. Een coalitie van Zwitsers en de hertog van Lotharingen kwam nu de stad ontzetten. Tijdens de Slag bij Nancy werd Karel definitief verslagen en zou hij ook overlijden. Zijn lijk werd pas twee dagen later teruggevonden, zijn gezicht aangevreten door de wolven.

Karel stierf zonder mannelijk opvolger en de koning van Frankrijk zag zijn kans schoon en annexeerde de gebieden die hij eerder bij de Vrede van Atrecht in 1435 aan de Bourgondische hertogen had verloren. Tijdens deze Bourgondische Successieoorlog verloor erfgename Maria van Bourgondië en haar echtgenoot de Habsburgse Maximiliaan I het Bourgondische kerngebied aan de Franse koning, maar konden ze wel de Bourgondische Nederlanden behouden.

Veldslagen tijdens de Bourgondische Oorlogen

 
Bourgondische gebieden

Beleg van Neuss

In 1474 vroeg graaf Frederik I van de Palts aan Karel de Stoute bemiddeling in een conflict met Ruprecht van de Palts (Keulen), prins-bisschop van de Pfalz (de broer van Frederik). Tussen juli 1474 en juni 1475 begon het Bourgondische leger een belegering van de stad Neuss, maar slaagde er niet in de stad te veroveren. De keizer van het Heilige Roomse Rijk, Frederik III, verklaarde ondertussen de oorlog aan de graaf van Pfalz en het Bourgondische rijk. Het kwam echter tot onderhandelingen en Karel beloofde Maximiliaan, de zoon van de keizer, de hand van zijn dochter, Maria van Bourgondië.

Slag bij Héricourt

 Zie Slag bij Héricourt voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Tijdens hun inval in de Bourgondische Elzas in november 1474, de slag bij Héricourt, versloegen Zwitserse confederalen en geallieerden (Elzas, hertogdom Zwaben) een Bourgondisch garnizoen van 12.000 soldaten dat onder het commando stond van Henri de Neuchâtel-Blamont. Hierop gaf het garnizoen zich over en kwam in Oostenrijkse handen.

Slag bij de Planta

 Zie Slag bij de Planta voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Tijdens de slag bij de Planta in 1475 veroverde de Zwitserse Confederatie Vaud op de hertog van Savoye.

Slag bij Grandson

 Zie Slag bij Grandson voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Na de plundertocht van de Zwitsers in Vaud startte Karel de Stoute in februari 1476 een invasie in Zwitserland. Hij startte met de inname van Grandson, dat zich overgaf zonder verweer, niet wetende dat versterking reeds op weg was. Hoewel hij had beloofd de levens van de gegijzelden te sparen, beval Karel de 421 gevangenen op te hangen en te verdrinken. Toen hij met de Slag bij Grandson wilde afrekenen met de versterking die nog steeds op weg was om de stad te ontzetten, verwarde hij de voorhoede van het Zwitserse leger met de werkelijke troepenmacht, die zelf iets groter was dan de zijne. Toen hij zijn cavalerie liet terugtrekken om de Zwitsers te beschieten met artillerie dook onverwacht het gevolg op van de Zwitserse voorhoede, wat paniek zaaide in de rangen van het Bourgondische leger. Karel schreeuwde zijn soldaten toe opnieuw hun rangen te sluiten, maar hij kon de algemene vlucht van zijn troepen niet keren. Hoewel de verliezen meevielen, verloor hij zijn oorlogsmaterieel - artillerie en voorraad - en werd hij gedwongen terug te keren.

Slag bij Murten

 Zie Slag bij Murten voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Na de mislukte slag bij Grandson hergroepeerde Karel de Stoute zijn troepenmacht en trok hij door naar Bern. Doel van de expeditie was het heroveren van de Vaud en het verslaan van de stad Bern, het meest weerspannige kanton. Karel stelde zich in juni 1476 op nadat hij een geschikte plaats had gevonden om zijn tegenstanders uit te dagen, en hij wachtte het moment van de slag af. Toen zijn leger een ganse dag had staan wachten in de stromende regen op de komst van de Zwitsers (blijkbaar had Karel zich opnieuw niet laten inlichten over de positie van het vijandige leger) keerden de meeste soldaten terug naar het kamp, om te schuilen voor de regen en om te eten. Op dat moment sloegen de Zwitsers toe. Opnieuw vernietigde de paniek het leger van Karel de Stoute, de aanvallen op de vaste piekeniers en hellebaardiersformaties waren ongedisciplineerd en slecht gecoördineerd, en werden dus steeds opnieuw afgeslagen. Een bevel tot algemeen terugtrekken om het kamp te beschermen leidde tot de vlucht van zijn legermacht, o.a. de hertog van Savoye.

Slag bij Nancy

 Zie Slag bij Nancy voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Karel keerde terug naar Lotharingen en probeerde Nancy te heroveren. Hij werd definitief verslagen door het leger van de Zwitserse Confederatie en het hertogdom Lotharingen in de slag bij Nancy in 1477. Hij kwam daarbij zelf om het leven.

Deze gebeurtenissen blijven bewaard in de volksspreuk: «Karl verlor bei Grandson das Gut, bei Murten den Mut, bei Nancy das Blut.»

Externe links

 

Catharina van Egmont

 

Catharina van Gelre
ca. 1440 - 1497Regentes van GelrePeriode1477 - 1492VoorgangerAdolf (hertog)OpvolgerKarel (hertog)VaderArnold van EgmontMoederKatharina van Kleef

Catharina van Gelre (ca. 1440 – Geldern, 25 januari 1497), regentes van het hertogdom Gelre. Dochter van Arnold van Egmont (1410-1473), hertog van Gelre, en Katharina van Kleef (1417-1479). Catharina van Gelre bleef ongehuwd.

Jeugd[bewerken]

Van de vier kinderen van hertog Arnold en zijn vrouw Catharina die de volwassen leeftijd bereikten, was Catharina de jongste. Over de eerste 35 jaar van haar leven is weinig bekend. Haar levensloop was lange tijd onopvallend in vergelijking met die van haar broer Adolf (1439-1477), die een staatsgreep tegen zijn vader pleegde, of haar zus Maria van Emont-Gelre (1433-1463), die huwde met koning Jacobus II van Schotland en als koningin-weduwe een rol in de Schotse politiek speelde. Haar zus Margriet (1436-1486) geniet nog enige bekendheid als echtgenote van graaf Frederik I van Palts-Simmern. Catharina daarentegen bleef ongehuwd. Over mogelijke huwelijkskandidaten weten we niets, al schijnt haar vader wel pogingen ondernomen te hebben om ook voor zijn jongste dochter een geschikte echtgenoot te vinden. Toen de berooide hertog in 1473 zijn testament liet opmaken, regelde hij daarin nog een bruidsschat voor Catharina – inmiddels 33 jaar oud: een duidelijke aanwijzing dat een huwelijk werd gewenst, maar nog niet was geregeld.

Ongehuwde staat[bewerken]

Het is waarschijnlijk die ongehuwde staat van Catharina de aanleiding heeft gegeven tot de fantastische verhalen die sinds het begin van de zeventiende eeuw in de genealogische literatuur opduiken over een geheim huwelijk met Lodewijk van Bourbon. Hij was een broer van Catharina van Bourbon, echtgenote van Catharina's broer Adolf, en werd vooral bekend als bisschop van Luik (1456-1482). Het staat vast dat Lodewijk drie natuurlijke zonen had, maar over de identiteit van hun moeder(s) bestaat geen zekerheid. Over persoonlijke contacten tussen Lodewijk en Catharina is niets bekend, maar ongetwijfeld moeten zij elkaar weleens hebben ontmoet. De mythe van het geheime huwelijk wordt gevoed door de omstandigheid dat we niet weten waar Catharina tussen 1465 en 1473 was en wat zij in die tijd deed. Eigentijdse Gelderse en Luikse bronnen bevatten echter geen enkele aanwijzing voor de vermeende relatie, echtelijk of buitenechtelijk.

Enige duidelijkheid over Catharina's levenswandel is er pas vanaf 1477, toen het hertogdom Gelre een ernstige politieke crisis doormaakte. Na het overlijden van haar vader had de Bourgondische hertog Karel de Stoute in de zomer van 1473 het hertogdom Gelre voor zich opgeëist en bezet. De Gelderse erfopvolger Adolf hield hij al sinds 1471 gevangen. Toen Karel in januari 1477 was gesneuveld in de slag bij Nancy, stortte het Bourgondische gezag in Gelre ineen. De standen (bannerheren, ridderschap en steden) namen voorlopig het bestuur op zich. Adolf was weliswaar na de dood van Karel de Stoute vrijgekomen, maar hij bleef voorlopig in Vlaanderen om Karels dochter Maria van Bourgondië bij te staan bij het herstel van haar gezag in Vlaanderen. Toen Maria hem vervolgens tot kapitein-generaal van haar troepen in Vlaanderen benoemde, werd zijn spoedige terugkeer nog minder waarschijnlijk.

Vanwege deze omstandigheden deden de Gelderse standen een dringend beroep op Adolf om zijn ongetrouwde zuster Catharina als regentes aan te stellen. Het kostte de standen de nodige overredingskracht voordat Adolf en Catharina met dit voorstel instemden, want geen van beiden toonde enthousiasme en de onderhandelingen namen enkele maanden in beslag. Catharina was in die tijd bij haar zus Margriet in Simmern (Duitsland). Op 3 mei 1477 arriveerde Catharina per schip in Lobith, waarna ze het voorlopige regentschap op zich nam in afwachting van de terugkeer van Adolf. Bij de uitoefening van haar taak stond zij in regelmatig contact met haar broer.

Regentes[bewerken]

Catharina's tijdelijke regentschap zou langer duren dan verwacht. In de loop van augustus werd duidelijk dat Adolf op 27 juni voor de poorten van Doornik was gesneuveld. Adolf had twee nog minderjarige kinderen, Karel en Philippa, maar ook zij bevonden zich sinds 1473 in Vlaanderen in handen van de Bourgondische autoriteiten. Er was weinig kans dat zij op korte termijn naar Gelre zouden terugkeren. Voor Catharina zat er niet veel anders op dan haar regentschap voort te zetten, nu uit naam van haar neef, de erfopvolger Karel.

De dood van Adolf bood nieuwe kansen aan de pro-Bourgondische krachten in Gelre, die zich hadden verenigd in de Egmontse partij, zo genoemd naar de leider Willem IV van Egmont, broer van wijlen hertog Arnold. Om zich tegen de Bourgondische dreiging te kunnen weren zocht regentes Catharina steun buiten Gelre. De standen stuurden eerst aan op een toenadering tot hertog Johan I van Kleef, die echter in de ogen van Catharina te pro-Bourgondisch was. Toen de stad Arnhem in maart 1478 in handen van de Egmontse partij viel, werd de toestand zorgelijk, te meer omdat Maria van Bourgondië inmiddels haar positie had versterkt door te trouwen met Maximiliaan van Oostenrijk. Onder druk van de omstandigheden sloten de Gelderse standen vervolgens een akkoord met hertog Frederik van Brunswijk-Lüneburg, die zou optreden als 'voorstender' van het hertogdom. Om de band met de nieuwe beschermheer te verstevigen drongen de standen er tevergeefs op aan dat Catharina met hem zou trouwen. Maar zoals haar tijdgenoot de kroniekschrijver Willem van Berchen opmerkt, liet zij zich daartoe niet overhalen. Toen Frederik een jaar later krankzinnig werd, was zijn rol uitgespeeld. Hierna stelden de standen Hendrik III van Schwarzburg, bisschop van Prinsbisdom Münster, voor zes jaar aan tot voogd van Gelre aan.

Eind 1479 trok Catharina zich terug uit de actieve politiek. Ze sloot een vredesakkoord met Maximiliaan, die haar als beloning de stad en het ambt Geldern (toen deel van Gelre, tegenwoordig Duitsland) in vruchtgebruik gaf. In 1480 sloot ze zich nog aan bij een verbond dat de Gelderse standen met koning Lodewijk XI van Frankrijk tegen Maximiliaan hadden gesloten. Ze ondernam toen ook een reis naar Frankrijk om steun te zoeken voor de Gelderse zaak. Maar het mocht niet baten: daadwerkelijke hulp kreeg ze niet en Maximilaan veroverde steeds meer delen van Gelre. Toen het kwartier van Zutphen zich in juli 1481 aan Maximiliaan onderwierp, werd Catharina nadrukkelijk van het vredesverdrag uitgesloten. De bisschop van Münster trok in 1482 zijn handen van Gelre af. Het pleit was voorlopig ten gunste van Maximiliaan beslecht.

Catharina had zich inmiddels weer verzoend met Maximiliaan en leidde een teruggetrokken leven op de burcht van Geldern. Wel bleef ze zich inzetten voor de terugkeer van haar neef Karel, die uiteindelijk in 1492 als hertog kon worden ingehuldigd, doordat Maximiliaan zich toch niet in Gelre had kunnen handhaven. Karel vroeg zijn tante in 1494 nog of zij tijdelijk als zijn stadhouder wilde optreden in verband met een geplande reis naar Frankrijk, maar ze weigerde.

Op 25 januari 1497 overleed Catharina van Gelre op de burcht te Geldern. Ze werd begraven in de parochiekerk. De grafkelder en de messing grafplaat met haar gegraveerde afbeelding zijn nog aanwezig. Haar openbare leven beperkte zich voornamelijk tot de jaren vanaf 1477, toen zij al tegen de veertig liep. Weinig is er bekend over haar privéleven, omdat bronnen dienaangaande vrijwel geheel ontbreken. Wat rest is het beeld van een zelfstandige vrouw die zich uit plichtsbesef inzette voor de belangen van haar dynastie en het hertogdom Gelre.

Bronnen, noten en/of referenties

Bron

Naslagwerken

  • Van der Aa; BWG; Scheltema.

Literatuur

  • B. Vollmer, ‘Zur Verweserschaft Gelderns durch Bischof Heinrich von Münster 1479-1482’, Westfälische Zeitschrift 82 (1924) 106-111.
  • De Gelderse kroniek van Willem van Berchen naar het Hamburgse handschrift uitgegeven over de jaren 1343-1481, W. de Mooy ed. (Arnhem 1950).
  • W.J. Alberts, De Staten van Gelre en Zutphen 2 (Groningen/Djakarta 1956).
  • A.G. van Dalen, ‘Van Bourgondië tot Oostenrijk. Gelre van 1477 tot 1483, naar de briefwisseling van Oswald, heer van den Bergh’, Bijdragen en Mededelingen ‘Gelre’ 59 (1960) 49-138.
  • M.P. Loicq-Berger, ‘Un ‘Liégeois’ au siège de Rhodes de 1522’, Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis 67 (1989) 714-747.
  • C. Rotthoff-Kraus, ‘Geldern und Habsburg zur Zeit Maximilians I. als Herzog von Burgund (1477-1492)’, Gelre-Geldern-Gelderland. Geschichte und Kultur des Herzogtums Geldern (Geldern 2001) 139-144.

 

Karel van Gelre

 

1467-1538 Hertog van Gelre
Periode14921538
VoorgangerCatharina (regentes)
OpvolgerWillem II
MoederCatharina van Bourbon
 
Standbeeld van Karel in Arnhem.
 
Karel van Gelre in de Eusebiuskerk te Arnhem

Karel van Gelre of Karel van Egmond (Grave, 9 november 1467  Arnhem, 30 juni 1538), uit het huis Egmond, was van 1492 tot aan zijn dood in 1538 hertog van Gelre en graaf van Zutphen.

Achtergrond[bewerken]

Karel van Gelre was de zoon van Adolf van Egmond, hertog van Gelre en graaf van Zutphen, en Catharina van Bourbon. Hij werd geboren in Grave en vanaf 1473 opgevoed onder voogdij van Karel de Stoute en later van keizer Maximiliaan I. Hij overleed in Arnhem en ligt begraven in de Sint-Eusebiuskerk te Arnhem.

Karel was zes jaar oud toen Bourgondische troepen onder leiding van Karel de Stoute Nijmegen onder de voet liepen. Hij werd als gijzelaar meegevoerd en grootgebracht aan het Bourgondische hof. Als jonge ridder vocht hij in het leger van Maximiliaan van Oostenrijk tegen de opstandige Vlaamse steden en tegen de Fransen. Die maakten hem krijgsgevangen en in de jaren aan het Franse hof werd hij omgevormd tot bondgenoot tegen de Bourgondiërs.[1]

De dood van Karel de Stoute, in 1477 bij Nancy, had het einde betekend van het Bourgondische bestuur in Gelre. De Geldersen belastten Adolfs zuster Catharina met het bewind, eerst ten behoeve van de gevangen Adolf en na diens dood (1477) ten behoeve van zijn zoon, de jonge Karel van Egmond, die in 1492 zelf het bestuur aanvaardde nadat hij uit Franse gevangenschap was losgekocht. Bij zijn terugkomst in Gelre werd Karel gehuldigd en als hertog erkend. Zijn gebied bestond op het hoogtepunt uit Gelre, Graafschap Zutphen, Overijssel, Drenthe, Friesland en Groningen (op enkele steden na). In 1520 en 1530 noemde Karel zich 'heer van Griningen, de Ommelanden, Coevorden en Drente'.[2]

Karel voerde niet het familiewapen uit het Egmondse huis, maar net als zijn vader Adolf het samengestelde wapen met de Gelderse en de Gulikse leeuw. Zij gaven hiermee het bezit of de aanspraken op de landen van Gulik en Gelre aan. Het wapen is te vinden op munten, op de lijst van een portret van Karel, en op zijn graf in de Eusebiuskerk in Arnhem.

Gelderse Oorlogen[bewerken]

 Zie Gelderse Oorlogen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Tijdens zijn regering werd de zelfstandigheid van Gelre bedreigd door de Habsburgers in de persoon van keizer Karel V. Karel van Gelre wist zich gesteund door zijn veldheer Maarten van Rossum en kon de ongelijke strijd, die bekendstaat onder de naam Gelderse Oorlogen, nog enige tijd volhouden, maar moest uiteindelijk het hoofd buigen. Dit markeert een belangrijke fase in de vorming van de Nederlandse staat als geografische eenheid. Karel van Gelre was in feite de laatste zelfstandige feodale heerser in de Nederlanden.

Karel bezat een groot politiek inzicht, door zijn tegenstanders als sluwheid gezien, waardoor hij precies wist wanneer hij toe moest geven en vrede sluiten en wanneer hij de gesloten overeenkomst weer kon verbreken. Ook wist hij optimaal gebruik te maken van de Europese machtsverhoudingen door Franse steun in te roepen. Zo trok hij zich niets aan van een bemiddelingspoging van de Duitse vorsten waar hij zelf om had gevraagd, toen de uitkomst daarvan hem niet aanstond: volgens hen had hij juridisch gezien geen recht op de hertogstitel.

In 1502 probeerde Karel van Gelre zich van Huissen meester te maken, een enclave van het hertogdom Kleef. Hij belegerde de stad, maar omdat de Rijn vlak langs Huissen stroomt kon er gevist worden, zodat de Huissenaren geen honger leden. Na een veldslag waarin de Gelderse troepen verslagen werden, was Huissen ontzet. Dit wordt het Beleg en ontzet van Huissen genoemd en wordt nog elk jaar gevierd.

In 1504 kon Karel niets anders doen dan zich overgeven en vrede sluiten met de Habsburgers in de persoon van de Filips de Schone. Deze had in 1502 al Arnhem veroverd. Karel moest zich in het kasteel van Rozendaalvernederen door voor Filips te knielen: de 'knieval van Rozendaal'. Een voorwaarde van de overeenkomst was dat Karel uit Gelre werd verbannen en in Spanje bij het Spaanse hof moest verblijven.

Hij reisde naar Antwerpen om zich in te schepen maar toen de kust in 1505 weer veilig was, omdat Filips naar Spanje was vertrokken, keerde hij weer naar Gelre terug om zijn regering als hertog voort te zetten. Toen Filips in 1506 in Spanje overleed, werd het pokerspel van Karel beloond. In de daaropvolgende jaren wist hij de troepen van Margaretha van Oostenrijk, die door haar vader Maximilaan van Oostenrijk als landvoogdes was aangesteld, te verslaan en Gelre stukje voor stukje terug te veroveren.

In 1513 moesten de Habsburgers hem als hertog erkennen. Het jaar daarna slaagde Karel erin, door soldaten de stad binnen te smokkelen, Arnhem terug te veroveren.

Karel V[bewerken]

In 1515 besteeg Karel V de troon van Spanje en kreeg Karel van Gelre het moeilijk. Maar door het bondgenootschap met Frankrijk en de strijd die de Habsburgers op andere fronten moesten leveren kon Karel het lang volhouden.

In 1522/1523 wist hij Groningen, Drenthe en Friesland onder zijn invloed te brengen. Zijn legerleider Maarten van Rossum plunderde in 1528 zelfs Den Haag, maar daarmee ging hij volgens Karel V en Margaretha van Oostenrijk over de schreef. Zij brachten een grote troepenmacht op de been en nog in datzelfde jaar werd de voor Gelre ongunstige Vrede van Gorinchem voorgelegd, die overigens niet werd getekend. Gelre werd wederom onder druk gezet en in 1536 werd nagenoeg hetzelfde verdrag wederom voorgelegd als het Verdrag van Grave, dat als grootste verschil had dat het niet de passage bevatte waarin werd vastgelegd dat de gebiedsdelen terug zouden gaan naar de Roomse keizer als de hertog van Gelre kinderloos zou sterven (een belangrijk punt natuurlijk, daar hertog Karel van Gelre geen wettige kinderen had).

Opvolging en eind van het zelfstandige Gelre[bewerken]

Karel trouwde op 7 december 1518 in Celle met Elisabeth van Brunswijk-Lüneburg (1494 - Geldern, 1572) uit het huis Welfen, dochter van hertog Hendrik VII van Brunswijk-Lüneburg en Margaretha van Saksen. Dit huwelijk bleef kinderloos.

Na de dood van Karel van Gelre in 1538 kwam het hertogdom aan hertog Willem van Kleef. Deze werd echter in 1543 bij het Traktaat van Venlo gedwongen het hertogdom af te staan aan Karel V. Dat was tegen de afspraak; maar met het wegvallen van Karel van Gelre en diens bekwaamheid in politieke en militaire aangelegenheden restte Willem V van Kleef niet veel meer dan zich terug te trekken naar Gulik en Kleef.

Men kan de strijd van Karel tegen de Habsburgers als de voorloper van de Tachtigjarige Oorlog zien. Immers, de strijd van lokale heersers tegen verre buitenlandse overheersers, die ook nog voortvloeide uit de Hoekse en Kabeljauwse twisten, werd in de Opstandvoortgezet. Net als Willem van Oranje overigens was Karel tolerant jegens andersgelovigen.

Huwelijk en nakomelingen[bewerken]

Karel had uit zijn huwelijk geen kinderen. Wel zijn van hem een aantal bastaardzonen en bastaarddochters bekend.

  • Karel 'de Oude' bastaard van Gelre (ca. 1508-1568) bij Anna van Roderlo (†1539), stadhouder van Groningen, heer van Caldenhoven in de Veluwe (1539), vluchtte als Zwingliaan naar het goed Reichenberg bij Danzig, in 1548 oorlogshoofdman van de stad Danzig. Gehuwd 1. in 1545 met Elizabeth Buning, 2. op 5 juni 1565 met Maximiliana van der Marck en Arenberg, bastaarddochter van graaf Robert III van der Marck en Arenberg († 1544) met wie hij nakomelingen had. Zijn moeder huwde in 1517 met Hendrik van Steenbergen.
  • Catharina bastaarddochter van Gelre (ca. 1511 - Slot Heukelom, 1601) van Johanna van Rietwijck, huwde 25 september 1532 met Walraven van Arkel († 1557) heer van Waardenberg, zoon van Otto van Arkel en Walravina van Broekhuizen. Haar moeder huwde in 1517 met Joost van Swieten.
  • Karel 'de Jonge' bastaardzoon van Gelre (ca. 1515-21 januari 1576), heer van Spankeren (1538), huwde op 4 mei 1538 met Fenne van Brockhuysen († 1592/98) met wie hij nakomelingen had. Hij kreeg bij zijn huwelijk van zijn vader Geldersweert geschonken.
  • Peter bastaardzoon van Gelre († Kampen februari 1566), in de gravenvete van 1535 hoofdman van een Lübeck-Oldenburgs vendel, had een dochter
  • Adolf bastaardzoon van Gelre († na 1549). Hij verkocht in 1544 zijn rechten aan de tienden in Groot-Driel.
  • Anna bastaarddochter van Gelre († voor 1568), huwde 1. in 1520 met Adriaen van Buren († 1527) heer van Aldenhaag, ambtman in Nederbetuwe, richter van Tiel; 2. met Claes Vijgh tot Blankenburg († 1595), heer van Est, ambtman in de Nederbetuwe. kocht Aldenhagen van zijn stiefdochter Elisabeth van Buren

Voorouders

Voorouders van Karel van Gelre OvergrootoudersJan II van Egmond (1385-1451)
 
Maria van Arkel (-1415)Adolf IV van Kleef-Mark (1373-1448)
 
Maria van Bourgondië (1393-1463)Jan I van Bourbon (1381-1434) 
 
Maria van Berry (1367–1434)Jan zonder Vrees (1371-1413) 
 
Margaretha van Beieren (1353-1423)GrootoudersArnold van Egmond (1410-1475)
 
Katharina van Kleef (1417-1476)Karel I van Bourbon (1401-1456) 
∞ 1412
Agnes van Bourgondië (1407–1476)OudersAdolf van Egmond (1438-1477)
 
Catharina van Bourbon (1440-1469))
Karel van Gelre (1467-1538)

Bronnen[bewerken]

Bronnen, noten en/of referenties
  1.  A.L.G. Bosboom-Toussaint, Het Huis Lauernesse, dl II pg 98
  2.  Nijhoff, I.A. Gedenkwaardigheden uit de Geschiedenis van Gelderland, door onuitgegeven oorkonden opgehelderd en bevestigd, deel VI (Den Haag 1830-1875)

 

Karel de Stoute

 

Karel de Stoute
1433-1477
Karel de Stoute omstreeks 1460 geschilderd door Rogier van der Weyden
Hertog van Bourgondië, Brabant, Limburg en LuxemburgPeriode1467 - 1477VoorgangerFilips de GoedeOpvolgerMaria van BourgondiëGraaf van Holland, Zeeland, Henegouwen, Vlaanderen, Artesië, Namen en Franche-ComtéPeriode1467 - 1477VoorgangerFilips de GoedeOpvolgerMaria van BourgondiëHertog van Gelre en graaf van ZutphenPeriode1473 - 1477VoorgangerArnold van EgmondOpvolgerMaria van Bourgondië[1]VaderFilips de GoedeMoederIsabella van PortugalDynastieHuis Valois-BourgondiëGeboren13 november 1440Gestorven5 januari 1477
Wapen als hertog van Bourgondië

Karel de Stoute (Dijon, 10 november 1433  Nancy, 5 januari 1477) was hertog van Bourgondië, Brabant, Limburg en Luxemburg, graaf van Vlaanderen, Artesië, Bourgondië, Henegouwen, Holland, Zeeland en Namen, heer van Mechelen. In 1472 werd hij bovendien hertog van Gelre en graaf van Zutphen. Hij was de zoon van Filips de Goede en Isabella van Portugal.

De bijnaam, de Stoute (in het Frans: le Téméraire of le Hardi), in België en Frankrijk pas gangbaar sinds de periode van de romantiek, betekent "de stoutmoedige" of "de roekeloze". Door de kroniekschrijvers van zijn tijd werd deze bijnaam echter niet systematisch gebruikt. In de kronieken van zijn tijdgenoten heette hij gewoon Karel van Bourgondië.

Persoonlijkheid, cultuur en huwelijken

Net als zijn vader had Karel van Bourgondië een grote belangstelling voor de kruistochten. Hij had in zijn jeugd een biografie van Alexander de Grote gelezen en bewonderde deze vorst. Hij sprak meerdere talen, met name Frans, Diets (de oude benaming voor de volkstaal in Vlaanderen en Brabant), Italiaans, Latijn en Engels. Hij waardeerde muziek, schreef liederen en speelde harp.

Karel trouwde drie keer:

Nadat Karel de Stoute het stadje Neuss van juli 1474 tot juni 1475 had belegerd, trad keizer Frederik III in onderhandeling met Karel. Tijdens deze onderhandelingen werd het huwelijk van Maria met Maximiliaan gepland.

Binnenlandse politiek

Dubbel vuurijzer, geslagen onder Karel de Stoute, Brugge 1475

In 1473 vestigde hij in Mechelen de rekenkamer (een middeleeuws ministerie van Financiën) en zijn parlement (de Grote Raad van Mechelen) dat in feite het opperste gerechtshof van de toenmalige Nederlanden was. Al sinds de tijd van zijn vader lag het economische zwaartepunt van het Bourgondische rijk in de Lage Landen en werden bijna alle belangrijke staatszaken van de rondreizende hofraad aldaar beslist.

Karel de Stoute breidde de Bourgondische Nederlanden uit naar het oosten. In 1468 rekende Karel voorgoed af met de Luikenaars, die al sinds 1465 opstandig waren (zie Luikse Oorlogen). In 1471 viel hij het hertogdom Gelre binnen om hertog Arnold te steunen tegen zijn zoon Adolf van Egmond. Adolf werd gevangengezet en om hem te onterven duidde Arnold Karel aan als wettige erfgenaam van Gelre en het bijhorende graafschap Zutphen.

Deze twee titels zouden hem door keizer Frederik III zelf worden toegekend in Trier. Bovendien zou dan de titel koning van Lotharingen opnieuw ingevoerd worden (deze titel was in 900 afgeschaft), doordat de keizer Karel tot koning zou kronen. Keizer Frederik bedacht zich echter en de nacht voor de kroning ontvluchtte hij de stad per schip over de Moezel, zodat Karel zijn onverwachte vertrek niet tijdig opmerkte.

Buitenlandse politiek

 
Bourgondische bezittingen in 1477 - de tijdelijke aanwinsten van Karel de Stoute zijn roze of gestreept paars
 
Het kamp van Karel de Stoute bij het beleg van Neuss (1475)

Karel was een verwoed krijgsheer, bijna constant was hij bezig met oorlogen in buurlanden of het (wreedaardig) neerslaan van opstandige vazallen. Zijn roekeloze gedrag, vooral naar het einde van zijn leven toe, werd door sommigen dan ook gezien als een geestelijke afwijking. Karel ambieerde een rijk dat zich uitstrekte van de Noordzee tot de Middellandse Zee, gebaseerd op het oude koninkrijk van Lotharius. Naast de gebieden die hij zelf in bezit had, waren tal van vazallen leenhulde aan hem verplicht:

Om de twee verschillende delen van het rijk te verbinden keek hij reikhalzend uit naar de Elzas en Lotharingen en kwam hij op die manier in conflict met de Habsburgers en het Heilige Roomse Rijk. Koning Lodewijk XI van Frankrijk, die nog maar pas de Honderdjarige Oorlog tegen Engeland succesrijk had beëindigd, wilde zijn werk nu vervolledigen door de op Bourgondië verloren gebieden opnieuw in te lijven, en ondersteunde elke vorm van verzet tegen de hertog. Zijn sluwe diplomatie wierp al snel zijn vruchten af; toen Karel de Stoute op het slagveld van Nancy stierf en zijn rijk weerloos achterliet, restte hem enkel nog de gebieden te annexeren (zie groene lijn op de kaart).

Ligue du Bien Public[bewerken]

Karel de Stoute was de voortrekker van de Ligue du Bien Public (Liga voor het Algemeen Welzijn), een verzameling van hertogen en graven die zich verzette tegen de centralisatieplannen van Lodewijk XI. Nochtans spande zijn achterneef, Jan van Bourgondië (of Nevers) samen met de Franse koning tegen de onafhankelijkheidsplannen van het hertogdom. Deze had samen met Filips de Goede gestreden in Noord-Frankrijk, tijdens de Honderdjarige Oorlog, maar kon het blijkbaar minder vinden met Karel de Stoute. Het kwam op 16 juli 1465 tot een confrontatie in de buurt van Parijs, de Slag bij Montlhéry, waar beide partijen onbeslist uitkwamen en de overwinning claimden. Karel de Stoute belegerde Parijs en dwong Lodewijk XI tot het teruggeven van de Bourgondische bezittingen in Boulogne, Guînes en Picardië en hij plaatste Vlaanderen uit de leen van Frankrijk. Dit werd vastgelegd in de Vrede van Conflans, waarin Lodewijk XI ook de hand van zijn dochter Anne beloofde, met als bruidsschat Champagne en Ponthieu, hoewel hij zich nooit aan deze afspraken zou houden.

 
Karel de Stoute - Afbeelding uit Flandria Illustrata (1641). Antonius Sanderus gebruikt de Latijnse benaming: Carolus Secundus Bellicosus, Karel II, de Oorlogszuchtige.

Lodewijk XI begon opnieuw met zijn politiek gespin en paaide rebellerende vazallen met titels en privileges, zodat Karel steeds meer tegenstand ondervond tegen zijn plannen voor de 'bevrijding van het Franse volk'. Uiteindelijk dreigde Karel ermee om het bondgenootschap met Engeland weer aan te halen, onder andere door een huwelijk met Margaretha van York, en dit joeg Lodewijk XI duidelijk genoeg schrik aan om aan de onderhandelingstafel te gaan zitten. Tijdens het opstellen van het Verdrag van Péronne brak echter een opstand uit in Luik. Niet geheel onterecht verdacht Karel de Franse koning ervan de stad te hebben opgezet tegen zijn bewind, en dwong hij Lodewijk XI deel te nemen aan de strafexpeditie tegen Luik. Bij het vervallen van het bestand in 1471 probeerde Lodewijk XI nogmaals de hand te leggen op de steden aan de Somme, door Karel te beschuldigen van verraad, en hem voor het parlement te dagen. Karel de Stoute viel Frankrijk binnen met een groot leger, maar kwam niet verder dan een plundertocht in het noorden van het land.

Veroveringen in Elzas-Lotharingen[bewerken]

Zijn openlijke conflict met de Franse koning Lodewijk XI zou leiden tot de Bourgondische Oorlogen. In 1467 kocht Karel een leengebied van Sigismund van Tirol op in de Elzas. Deze wilde het gebied beter beschermen tegen de Zwitserse Confederatie of Eidgenossenschaft. In 1474 veranderde Sigismund echter van kamp, en wilde hij de gebieden terugkopen, een aanbod dat Karel uiteraard zou afslaan. Sigismund wilde het daarbij niet laten en sloot een verbond met de Zwitsers, en samen richtten ze een plundertocht aan in Franche-Comté en Savoye, dat geallieerd was met de hertog van Bourgondië. Karel de Stoute had ondertussen het hertogdom Lotharingenaan zijn rijk toegevoegd en trok eropuit om zijn vijanden af te straffen, maar incasseerde twee smadelijke nederlagen tijdens de Slag bij Grandson en de Slag bij Morat, zodat hij steeds gedwongen werd terug te trekken. De hoge belastingdruk en de afschaffing van privileges leidden tot gemor bij de bevolking van Lotharingen en de pogingen van hertog René II van Lotharingen om zijn steden één voor één te heroveren kregen steun van binnenuit. In een poging om Nancy te heroveren op de rebellen werd Karel definitief verslagen in de Slag bij Nancy door een coalitie van Zwitsers, de hertog van Lotharingen en de rijksstad Straatsburg (ondersteund door de Franse koning).

Overlijden

 
Praalgraf van Karel de Stoute in het koor van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge

Karel sneuvelde op 5 januari 1477 tijdens de Slag bij Nancy, een poging om Nancy op de Lotharingers te veroveren. Hij vluchtte toen bleek dat zijn manschappen aan de verliezende hand waren. Zijn stoffelijk overschot werd twee dagen later pas teruggevonden, hij was van zijn paard gevallen. Hoewel hierover nog altijd onduidelijkheid bestaat, zou zijn gezicht al zijn aangevreten door wolven en waren zijn wapenrusting en kleren geroofd. Identificatie van de hertog moest plaatsvinden aan de hand van de littekens op zijn lichaam die bij zijn lijfarts bekend waren. Hij werd begraven in de collegiale Sint-Joriskerk (Saint Georges) te Nancy.

Zijn stoffelijke resten werden op 22 september 1550 opgegraven door Christina van Denemarken (1521-1590), regentes van Lotharingen, op verzoek van keizer Karel V, de achterkleinzoon van Karel de Stoute. Vanuit Nancy werden ze eerst naar Luxemburg (stad) overgebracht, waar ze in het Minderbroederklooster een plaats kregen. Begin 1553 werden ze ten slotte naar Brugge overgebracht. Daar werden ze eerst tijdelijk in de collegiale Sint-Donaaskathedraal, die op de Burg stond, begraven. Op 7 juni 1553 vonden ze hun definitieve rustplaats in de collegiale Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge, aanvankelijk in de grafkelder van zijn dochter en opvolgster Maria van Bourgondië in het koor van de kerk en vanaf 1563 in een eigen praalgraf, vervaardigd door Jacob Jonghelinck, naast dat van Maria. Tijdens de Franse Revolutie werden beide praalgraven in verzekerde bewaring gebracht maar de grafkelders werden geplunderd. Vermoedelijk ging wat overbleef van de stoffelijke resten van Karel de Stoute toen verloren. De ligbeelden, de familiestambomen en de wapenschilden die het grafmonument versierden, waren tijdig in veiligheid gebracht. In 1806 werden beide grafmonumenten gereconstrueerd in de Lanchalskapel. In 1810 werden ze bezocht door Napoleon en Marie-Louise, die een toelage verleende voor de verdere restauratie.

Pas bij de archeologische opgravingen van 1979 werden de praalgraven opnieuw in hun originele toestand heropgebouwd op hun oorspronkelijke plaats in het koor van de kerk. Bij die opgravingen werd het skelet van Maria van Bourgondië teruggevonden en geïdentificeerd, maar niet dat van Karel de Stoute. Waar het gebleven is, is een raadsel gebleven.

Na Karels dood

Zijn dood in 1477 veroorzaakte een crisis in het hertogdom. Zijn dochter Maria van Bourgondië werd onmiddellijk geconfronteerd met de ontevredenheid over het oorlogszuchtige en centralistische beleid van haar vader. Door toekenning van het Groot Privilege op 11 februari 1477 verkreeg Maria financiële en militaire steun van de Staten-Generaal. Ook moest zij, om tegemoet te komen aan het particularisme, aan verscheidene gewesten en steden eigen keuren verlenen. Holland en Zeeland verkregen in maart 1477 hun eigen Groot Privilege, waarbij Nederlands de bestuurstaal werd en zuiderlingen werden uitgesloten van belangrijke functies. Lodewijk van Gruuthuse werd hierop opgevolgd door Wolfert VI van Borselen. Bovendien viel Frankrijk zijn Franse gewesten aan omdat Lodewijk XI nu de kans had om deze terug in te lijven bij zijn koninkrijk. Op 19 augustus 1477 trouwde Maria met Maximiliaan I van Oostenrijk, waardoor er een einde kwam aan haar korte persoonlijke regeerperiode en meteen de Franse dreiging het hoofd geboden kon worden: Maximiliaan versloeg op 7 augustus 1479 de troepen van Lodewijk XI in de Slag bij Guinegate. Door het huwelijk kwamen de Nederlanden uiteindelijk in handen van de Habsburgers.

Voorouders

Voorouders van Karel de Stoute
Overgrootouders
Filips de Stoute 
(1342-1404) 
 
Margaretha van Male 
(1350-1405)
Albrecht van Beieren 
(1336-1404)
∞ 1353 
Margaretha van Brieg 
(±1342–1386) 
Peter I van Portugal 
(1320-1367) 
 
Teresa Lourenco 
(?–?) 
Jan van Gent 
(1340-1399) 
∞ 1359
Blanche van Lancaster 
(1345-1369)
Grootouders
Jan zonder Vrees 
(1371-1419) 
 
Margaretha van Beieren 
(1353-1423)
Johan I van Portugal 
(1357-1433) 
∞ 1387 
Filippa van Lancaster 
(1360-1415) 
OudersFilips de Goede (1396-1467) 
∞ 1433 
Isabella van Portugal (1397-1472) 
Karel de Stoute (1433-1477)

Literatuur

  • Philippe DE COMMYNES, Mémoires, Paris, 1840-1847.
  • Ch. DE LINAS, Dissertation sur le tombeau de Charles le Téméraire et son emplacement dans la collégiale de Saint-Georges à Nancy, in: Bulletin de la Société d'Archéologie de Lorraine, 5, 1855, p. 46-52.
  • G. CHASTELLAIN, Oeuvres, Brussel, 1883-1886 (8 vol.)
  • Ruth Putnam, Charles the Bold, Last duke of Burgundy (1908). The Knickerbocker Press, New York.
  • John BARTIER, Charles le Téméraire, Brussel, 1944.
  • Werner PARAVICINI, Karl der Kühne. Das Ende des Hauses Burgund, Göttingen/Zürich/Frankfurt, 1976.
  • M. BRION, Charles le Téméraire, Parijs, 1977.
  • K. SCHELLE, Karl der Kühne, Stuttgart, 1977
  • Charles BRUSTEN, La fin des compagnies d'ordonnance de Charles le Téméraire, in: Cinq-centième anniversaire de la Bataile de Nancy, 1979.
  • Maria van Bourgondië, Brugge, Een archeologisch-historisch onderzoek in de Onze-Lieve-Vrouwkerk, Brugge, 1982.
  • A.C. DE SCHREVEL, Quand et comment les restes mortels de Charles le Téméraire ont-ils été tranférés à Bruges et déposés à l'église de Notre-Dame, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis van Brugge, LXVIII, 1925, pp. 35–76.
  • Hubert DE WITTE, Archeologisch onderzoek in het hoogkoor van de O.-L.-Vrouwkerk te Brugge. Voorlopig bericht, in: Handelingen van het Genootschap van Brugge, CXVI, 1979, pp. 125–131.
  • A.M. ROBERTS, The chronology and Political Significance of the Tomb of Mary of Burgundy, in: Art Quarterly, LXXI-3, 1989, pp. 376–400.
  • Luc SMOLDEREN, Le tombeau de Charles le Téméraire se présente-t-il aujourd'hui tel qu'il était autrefois?, in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis van Brugge, CIX, 1972, pp. 218–225.
  • Richard VAUGHAN, Charles the Bold, Longman, London/New York, The Boydell Press, 1973
  • Jean-Marie CAUCHIES, Louis XI et Charles le Hardi, de Péronne à Nancy (1468-1477). Le conflit, Bibliothèque du moyen-âge, Brussel, 1996
  • Richard VAUGHAN, Charles the Bold (with foreword by Werner PARAVICINI), The Boydell Press, Woodbridge, 2002.
  • Luc SMOLDEREN, De laatste reis van Karel de Stoute van Nancy naar Brugge, in: Vlaanderen, jaargang 58, 2009, p. 120-123.
  • Andries VAN DEN ABEELE, De Wapenpas van de Betoverde Burcht, voorbode van de machtsgreep door Karel de Stoute, in: Handelingenn van het Genootschap voor geschiedenis te Brugge, 2009.
  • Jean-Luc MEULEMEESTER, Stenen herinneringen voor Karel de Stoute in Nancy, in: Brugge die Scone, september 2015.
Bronnen, noten en/of referentiesVoetnoten
  1.  Gelre verklaarde zich in 1477 onafhankelijk en erkende hertogin Maria niet. Adolf van Egmont en daarna Karel van Egmont werden door de Gelderse staten aangesteld als hertogen, zie Gelderse Onafhankelijkheidsoorlog.
Zie de categorie Charles the Bold van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

Dutch Republic

From Wikipedia, the free encyclopedia

 

Coordinates52°05′N 4°18′E

Republic of the Seven United Netherlands
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1581–1795

 

Motto: "Unity makes strength" Anthem: "Wilhelmus van Nassouwe"

 
MENU
 

Capital The Hague (de facto)Common languages Dutch, Dutch Low Saxon, West Frisian 

 

Religion
Dutch Reformed (state), Catholicism, Judaism, 

Lutheranism

Government Confederal republic 

Stadtholder  • 1581–1584 William I • 1751–1795 William VGrand Pensionary  • 1581–1585 Paulus Buys • 1653–1672 Johan de Witt • 1787–1795 Laurens van de SpiegelLegislatureStates General • State council Council of State

Historical era

Early

modern

period

Population • 1795 1,880,500[1]

Currency Guilder, rijksdaalder   Preceded bySucceeded bySpanish NetherlandsBatavian RepublicToday part of Netherlands
 Belgium

The Dutch Republic (officially the Republic of the Seven United Netherlands) was a confederal republic formally established from the formal creation of a confederacy in 1581 by several Dutch provinces—seceded from Spanish rule—until the Batavian Revolution of 1795. It was a predecessor state of the Netherlands and the first Dutch nation state.

Contents

 

History (BULSHIT LIES...... Karel van Gelre 1505 is/was the last one from the feudalism landlord of Gelderland)

Until the 16th century, the Low Countries—corresponding roughly to the present-day Netherlands, Belgium, and Luxembourg—consisted of a number of duchies, counties, and prince-bishoprics, almost all of which were under the supremacy of the Holy Roman Empire, with the exception of the county of Flanders, most of which was under the Kingdom of France.

Most of the Low Countries had come under the rule of the House of Burgundy and subsequently the House of Habsburg. In 1549 Holy Roman Emperor Charles V issued the Pragmatic Sanction, which further unified the Seventeen Provinces under his rule. Charles was succeeded by his son, King Philip II of Spain. In 1568 the Netherlands, led by William I of Orange, revolted against Philip II because of high taxes, persecution of Protestants by the government, and Philip's efforts to modernize and centralize the devolved-medieval government structures of the provinces.[2] This was the start of the Eighty Years' War.

In 1579, a number of the northern provinces of the Low Countries signed the Union of Utrecht, in which they promised to support each other in their defence against the Spanish army. This was followed in 1581 by the Act of Abjuration, the declaration of independence of the provinces from Philip II.

In 1582, the United Provinces invited Francis, Duke of Anjou to lead them; but after a failed attempt to take Antwerp in 1583, the duke left the Netherlands again. After the assassination of William of Orange on 10 July 1584, both Henry III of France and Elizabeth I of England declined offers of sovereignty. However, the latter agreed to turn the United Provinces into a protectorate of England (Treaty of Nonsuch, 1585), and sent the Earl of Leicester as governor-general. This was unsuccessful and in 1588 the provinces became a confederacy. The Union of Utrecht is regarded as the foundation of the Republic of the Seven United Provinces, which was not recognized by the Spanish Empire until the Peace of Westphalia in 1648.

During the Anglo-French War (1778), the internal territory was divided into two groups: the Patriots, who were pro-French and pro-American, and the Orangists, who were pro-British.[3] The Republic of the United Provinces faced a series of republican revolutions in 1783–1787. During this period, republican forces occupied several major Dutch cities. Initially on the defence, the Orangist forces received aid from Prussian troops and retook the Netherlands in 1787. The republican forces fled to France, but then successfully re-invaded alongside the army of the French Republic (1793–95), ousting stadtholder William V, abolishing the Dutch Republic, and replacing it with the Batavian Republic (1795–1806). After the French Republic became the French Empire under Napoleon, the Batavian Republic was replaced by the Napoleonic Kingdom of Holland (1806–1810).

The Netherlands regained independence from France in 1813. In the Anglo-Dutch Treaty of 1814 the names "United Provinces of the Netherlands" and "United Netherlands" were used. In 1815, it was rejoined with the Austrian Netherlands and Liège (the "Southern provinces") to become the Kingdom of the Netherlands, informally known as the United Kingdom of the Netherlands, to create a strong buffer state north of France. On 16 March 1815, the son of stadtholder William V crowned himself King William I of the Netherlands. Between 1815 and 1890, the King of the Netherlands was also in a personal union the Grand Duke of the sovereign Grand Duchy of Luxembourg. After Belgium gained its independence in 1830, the state became unequivocally known as the "Kingdom of the Netherlands", as it remains today.

Economy

Main articles: Economic history of the Netherlands and financial history of the Dutch Republic

 
Amsterdam Stock Exchange courtyard, 1653

During the Dutch Golden Age in the late-16th and 17th centuries, the Dutch Republic dominated world trade, conquering a vast colonial empire and operating the largest fleet of merchantmen of any nation. The County of Holland was the wealthiest and most urbanized region in the world. In 1650 the urban population of the Dutch Republic as a percentage of total population was 31.7 percent, while that of the Spanish Netherlands was 20.8 percent, of Portugal 16.6 percent, and of Italy 14 percent.[4] In 1675 the urban population density of Holland alone was 61 percent, that of the rest of the Dutch Republic 27 percent.[5]

The free trade spirit of the time was augmented by the development of a modern, effective stock market in the Low Countries.[6] The Netherlands has the oldest stock exchange in the world, founded in 1602 by the Dutch East India Company, while Rotterdam has the oldest bourse in the Netherlands. The Dutch East-India Company exchange went public in six different cities. Later, a court ruled that the company had to reside legally in a single city, so Amsterdam is recognized as the oldest such institution based on modern trading principles. While the banking system evolved in the Low Countries, it was quickly incorporated by the well-connected English, stimulating English economic output.

During the period of Proto-industrialization, the empire received 50% of textiles and 80% of silks import from the India's Mughal Empire, chiefly from its most developed region known as Bengal Subah.[7][8][9][10]

Between 1590 and 1712 the Dutch also possessed one of the strongest and fastest navies in the world, allowing for their varied conquests, including breaking the Portuguese sphere of influence on the Indian Ocean and in the Orient, as well as a lucrative slave trade from Africa and the Pacific.

Politics[edit]

Main article: Politics and government of the Dutch Republic

 
The united provinces, with Drentheand the Generality Lands

The republic was a confederation of seven provinces, which had their own governments and were very independent, and a number of so-called Generality Lands. The latter were governed directly by the States General, the federal government. The States General were seated in The Hague and consisted of representatives of each of the seven provinces. The provinces of the republic were, in official feudal order:

  1. Duchy of Guelders
  2. County of Holland
  3. County of Zeeland
  4. Lordship of Utrecht
  5. Lordship of Overijssel
  6. Lordship of Frisia
  7. Lordship of Groningen

There was an eighth province, the County of Drenthe, but this area was so poor it was exempt from paying federal taxes and as a consequence was denied representation in the States General. Each province was governed by the Provincial States, the main executive official (though not the official head of state) was a raadspensionaris. In times of war, the stadtholder, who commanded the army, would have more power than the raadspensionaris.

In theory, the stadtholders were freely appointed by and subordinate to the states of each province. However, in practice the princes of Orange of the House of Orange-Nassau, beginning with William the Silent, were always chosen as stadtholders of most of the provinces. Zeeland and usually Utrecht had the same stadtholder as Holland. There was a constant power struggle between the Orangists, who supported the stadtholders and specifically the princes of Orange, and the Republicans, who supported the States General and hoped to replace the semi-hereditary nature of the stadtholdership with a true republican structure.

After the Peace of Westphalia, several border territories were assigned to the United Provinces. They were federally governed Generality Lands. They were Staats-Brabant, Staats-Vlaanderen, Staats-Limburg, and Staats-Oppergelre. The States General of the United Provinces were in control of the Dutch East India Company and the Dutch West India Company, but some shipping expeditions were initiated by some of the provinces, mostly Holland and Zeeland.

The framers of the U.S. Constitution were influenced by the Constitution of the Republic of the United Provinces, as Federalist No. 20, by James Madison, shows.[11] Such influence appears, however, to have been of a negative nature, as Madison describes the Dutch confederacy as exhibiting "Imbecility in the government; discord among the provinces; foreign influence and indignities; a precarious existence in peace, and peculiar calamities from war." Apart from this, the American Declaration of Independence is similar to the Act of Abjuration, essentially the declaration of independence of the United Provinces,[12] but concrete evidence that the latter directly influenced the former is absent.

Religion[edit]

See also: ArminianismRemonstrants, and History of the Netherlands § Refugees

 
Sermon at the Oude Kerk at Delft, 1651

In the Union of Utrecht of 20 January 1579, Holland and Zeeland were granted the right to accept only one religion (in practice, Calvinism). Every other province had the freedom to regulate the religious question as it wished, although the Union stated every person should be free in the choice of personal religion and that no person should be prosecuted based on religious choice.[13] William of Orange had been a strong supporter of public and personal freedom of religion and hoped to unite Protestants and Catholics in the new union, and, for him, the Union was a defeat. In practice, Catholic services in all provinces were quickly forbidden, and the Dutch Reformed Church became the "public" or "privileged" church in the Republic.[14]

During the Republic, any person who wished to hold public office had to conform to the Reformed Church and take an oath to this effect. The extent to which different religions or denominations were persecuted depended much on the time period and regional or city leaders. In the beginning, this was especially focused on Roman Catholics, being the religion of the enemy. In 17th-century Leiden, for instance, people opening their homes to services could be fined 200 guilders (a year's wage for a skilled tradesman) and banned from the city.[15] Throughout this, however, personal freedom of religion existed and was one factor—along with economic reasons—in causing large immigration of religious refugees from other parts of Europe.[14]

In the first years of the Republic, controversy arose within the Reformed Church, mainly around the subject of predestination. This has become known as the struggle between Arminianism and Gomarism, or between Remonstrants and Contra-Remonstrants. In 1618, the Synod of Dort tackled this issue, which led to the banning of the Remonstrant faith.

Beginning in the 18th century, the situation changed from more or less active persecution of religious services to a state of restricted toleration of other religions, as long as their services took place secretly in private churches.

Decline

 
Dutch East India Company factory in Hugli-Chuchura, Mughal Bengal. Hendrik van Schuylenburgh, 1665

Long-term rivalry between the two main factions in Dutch society, the Staatsgezinden (Republicans) and the Prinsgezinden (Royalists or Orangists), sapped the strength and unity of the country. Johan de Witt and the Republicans did reign supreme for a time at the middle of the 17th century (the First Stadtholderless Period) until his overthrow and murder in 1672. Subsequently, William III of Orange became stadtholder. After a 22-year stadtholderless era, the Orangists regained power, and his first problem was to survive the Franco-Dutch War (with the derivative Third Anglo-Dutch war), when France, England, Münster, and Cologne united against this country.

Wars to contain the expansionist policies of France in various coalitions after the Glorious Revolution, mostly including England and Scotland—after 1707, Great Britain—burdened the republic with huge debts, although little of the fighting after 1673 took place on its own territory. The necessity to maintain a vast army against France meant that less money could be spent on the navy, weakening the Republic's economy. After William III's death in 1702 the Second Stadtholderless Period was inaugurated. Despite having contributed much in the War of Spanish Succession, the Dutch Republic gained little from the peace talks in Utrecht (1713). The end of the War of Austrian Succession in 1748, and Austria becoming allies with France against Prussia, marked the end of the republic as a major military power.[16]

Fierce competition for trade and colonies, especially from France and England, furthered the economic downturn of the country. The three Anglo-Dutch Wars and the rise of mercantilism had a negative effect on Dutch shipping and commerce.

 

Source: https://en.wikipedia.org/wiki/Dutch_Republic

Vernoemingsregels voor kinderen

Als je met stamboomonderzoek bezig bent, dan zal je opmerken dat namen van ouders en grootouders steeds terugkomen. Vroeger waren er namelijk (vaak strenge) vernoemingsregels voor kinderen naar oudere generaties.

Dit gebruik stamt al uit de Middeleeuwen en werd gedaan om geliefde voorouders te laten voorleven in hun kinderen. Er werd wel eens van afgeweken om al overleden voorouders voorrang te geven. Maar er was wel een basis, wat het eenvoudiger maakt conclusies te trekken.

Vernoemingsregels zonen

  • 1e zoon vernoemd naar vaders vader = Johannes (opa)
  • 2e zoon vernoemd naar moeders vader = Cornelis (opa)
  • 3e zoon vernoemd naar vader oudste broer (oom), of vader zelf
  • 4e zoon vernoemd naar moeders oudste broer (oom), of moeders grootvader
  • 5e zoon vernoemd naar vaders 2e broer (oom), of favoriete broers of ooms
  • 6e zoon vernoemd naar moeders 2e broer (oom), of favoriete broers of ooms

Vernoemingsregels dochters

  • 1e dochter vernoemd naar moeders moeder = Maria (oma)
  • 2e dochter vernoemd naar vaders moeder = Anna (oma)
  • 3e dochter vernoemd naar moeders oudste zus (tante), of moeder zelf
  • 4e dochter vernoemd naar vaders oudste zus (tante), of vaders grootmoeder
  • 5e dochter vernoemd naar moeders 2e zus (tante), of favoriete zusters of tantes
  • 6e dochter vernoemd naar vaders 2e zus (tante), of favorieten zusters of tantes

Bij zonen kreeg de familie van de vader voorrang, bij dochters de familie van de moeder. Overleden familieleden kregen vaak voorrang bij het vernoemen. Er werd dus vernoemd naar zowel bloedlijnen als aangetrouwde familie.

Soms werd een achternaam en voornaam, of een voornaam een achternaam, vaak om die persoon te eren.

‘Volwassen worden, is een kind kunnen zijn zonder schaamte.’
– Jan Foudraine, Nederlandse psychiater

Vernoemingsregels bij meerdere kinderen

De meeste voornamen hebben zowel een mannelijke als vrouwelijke vorm (bijv. Johannes, Johanna). Als er na 3 dochters nog geen zonen waren geboren, en het 4e kind was weer een dochter, dan kreeg zij de vrouwelijke variant van de voornaam van de grootvader van moederskant, in dit geval Cornelia, en andersom.

In mijn Dannenburg familie zie je duidelijk de namen Andries Bernardus Cornelis terug komen. Dus met initialen A.B.C.D. Zou daar over nagedacht zijn?

Bij stellen niet die gehuwd waren maar samenwoonden, werd dezelfde vernoemingsregels voor kinderen gehanteerd.

Vernoemingsregels Groningen

Het was gebruikelijk om de oudste zoon naar de grootvader van moederszijde te vernoemen (in dit voorbeeld Pieter) indien deze reeds was overleden en de grootvader van vaderszijde nog wel in leven was.

De derde zoon of dochter werd meestal vernoemd naar de oudste broer van vaderszijde of de oudste zuster van moederszijde.

Vernoemingsregels Drenthe

Meestal kwamen eerst de voornamen van de grootouders aan de beurt. Eerst de grootouders van het kind (dat zorgt dan voor de voornamen van de eerste 4 kinderen), en dan de overgrootouders (de volgende 8 kinderen). Dat geeft 12 kinderen totaal.

Vernoemingsregels en het getal 7

  • Koning Lodewijk Napoleon (bron: Wikipedia)

    De zevende zoon krijgt dezelfde voornaam als Koning Louis of Lodewijk, de 7e dochter krijgt de vrouwelijk vorm, Louise.
  • Aan de zevende zoon werden bijzondere kwaliteiten toegeschreven. Dit had te maken met de goddelijke status van middeleeuwse koningen waarvan werd gedacht dat zij bepaalde kwalen konden genezen.
  • Het zevende kind moest priester worden of klooster in.
  • Volgens een Iers (bij)geloof zou de zevende zoon van een zevende zoon helderziend zal zijn.

Overige vernoemingsregels en dopen

  • Grootouders zijn vaak zelf aanwezig als doopgetuigen.
  • Als er twee kinderen in hetzelfde gezin dezelfde voorna(a)m(en) hadden, dan is de kans groot dat het oudste kind overleden is voordat de 2e is geboren. Echter zijn er uitzonderingen, door consequent vernoemen of weinig creativiteit. Ter onderscheiding werd dan als ‘de oude’ of ‘de jonge’ toegevoegd, of kwarm er een roepnaam.
  • Indien twee kinderen uit een gezin – vlak na elkaar geboren – dezelfde doopgetuigen hadden, dan is waarschijnlijk het oudste kind jong overleden.
  • Als een kind kort na het overlijden van de vader werd geboren, werd deze naar hem vernoemd als eerbetoon.
  • Het eerste kind uit een tweede huwelijk werd genoemd naar de overleden partner van één van de partners.
  • Als broers en zusters als doopgetuigen worden genomen, zijn zij 11 jaar of ouder.
  • Een zoon/dochter geboren als onwettig kind uit een onwettige relatie, krijgt de voornaam van de vader. (Dit kan een aanwijzing opleveren voor de mogelijke vader als zijn naam niet genoemd wordt in de doop- c.q. geboorteakte).
  • Dopelingen kregen vaak dezelfde voornaam als één van de doopgetuigen.
  • Plaatsvervangers bij dopen zijn (bijna) altijd vrouwen.
  • Een drieling van drie jongetjes wordt vernoemd naar de Drie Koningen Caspar, Balthazar en Melchior.

Goed om te weten

De elite noemde hun eerstgeboren kinderen hetzelfde als de vader met volgnummers (Lodewijk IV, V, VI, VII)

Van ouders van een pasgeboren baby werd verwacht dat ze deze vernoemingsregels handhaafden. Anders was dat een schande! Dat zal voor die ouders moeilijk zijn geweest die slechte ervaringen of nare herinneringen hadden aan een familielid waarna ze hun kind moesten noemen.

Voornamelijk een stamboomrapport laat goed zien of er aan de vernoemingsregels gehouden werd. Als je gegevens van een andere stamboom gaat overnemen, check dan of alles klopt, vooral m.b.t. de Y en IJ.

Vernoemingsregels golden voor neven en nichten. Dit betekent dat er snel verwarring kan ontstaan. Als een vondeling werd aangegeven, kregen zij ook vaak bijzondere namen.

Verder…

Genealogie Online en Open Archieven
Genealogie software en een GEDCOM bestand
Als je vastloopt lees dan deze tips en stappenplan 
Overzicht van mijn complete stamboom
Het Genealogische Woordenboek
Leer meer over volgnummers en symbolen
Hoe lang waren jouw voorouders?
Zo kan je familie interviewen met deze vragen
In 1700 ging de kalender ineens 10 dagen vooruit!Leuke tips voor een familie reunie
De waarde van een oud poezie album
Ik vind stamboomonderzoek echt super vet gaaf!
Hou rekening met deze belangrijke feiten
Mijn advies hoe je aktes kunt delen
Zoek en vind eindelijk dat graf of familiebericht
Was jouw voorvader een poorter of een boef?
Haal eens interessante statistieken uit je software
Zo schrijf je een prachtig familieverhaal

Source:

 

 

Book of Jasher, Chapter 10

1 And Peleg the son of Eber died in those days, in the forty-eighth year of the life of Abram son of Terah, and all the days of Peleg were two hundred and thirty-nine years.

2 And when the Lord had scattered the sons of men on account of their sin at the tower, behold they spread forth into many divisions, and all the sons of men were dispersed into the four corners of the earth.

3 And all the families became each according to its language, its land, or its city.

4 And the sons of men built many cities according to their families, in all the places where they went, and throughout the earth where the Lord had scattered them.

5 And some of them built cities in places from which they were afterward extirpated, and they called these cities after their own names, or the names of their children, or after their particular occurrences.

6 And the sons of Japheth the son of Noah went and built themselves cities in the places where they were scattered, and they called all their cities after their names, and the sons of Japheth were divided upon the face of the earth into many divisions and languages.

7 And these are the sons of Japheth according to their families, Gomer, Magog, Medai, Javan, Tubal, Meshech and Tiras; these are the children of Japheth according to their generations.

8 And the children of Gomer, according to their cities, were the Francum, who dwell in the land of Franza, by the river Franza, by the river Senah.

The river Senah

Rivière Seine Sena River Seine-Fluss río Sena

https://en.wikipedia.org/wiki/Seine

https://nl.wikipedia.org/wiki/Publius_Cornelius_Tacitus

 

Conventus apud Marsnam / verdrag van meersen:

Dit bestaat niet.

Geen  document / bewijs van gezien

Ook niet van Karel de Grote.

 

Wat is het Verdrag?

Het Verdrag van Meerssen is een Horeca pand gelegen op de Markt in Meerssen. In dit pand bevinden zich een groot Restaurant en twee hotelkamers in het Centrum Hotel Verdrag van Meerssen waarvan de ingang is in de Hof van Oranje 34

 

Het Pand is genoemd naar de historische gebeurtenis uit 870 na christus. In dit Verdrag werd het rijk van Karel de Grote opnieuw verdeeld tussen twee nazaten van Karel. Voor de precieze geschiedkundige betekenis kijk op wikipedia.

 

In de Horeca zaak vindt u de tekst van het Verdrag op een grote wand geprojecteerd en er tegenover de kaart van het Rijk van Karel de Grote en de verdeling ven het Rijk.

Source: http://www.verdragvanmeerssen.nl/

https://nl.wikipedia.org/wiki/Verdrag_van_Meerssen

https://nl.wikipedia.org/wiki/Franken_(volk)

https://www.wiewaswie.nl/

https://www.ovd-didam.nl/vereniging/werkgroepgenealogie

 

https://www.historischcentrumoverijssel.nl/onderzoek/mijn-familie/doop-trouw-en-begraafboeken

Wil men echter alleen op historische getuigenissen afgaan, dan waren 
de Friezen, de Bataven, de Kaninefaten, de Tubanten, de Brukteren,
de Menapiërs en de Nerviërs de voornaamste volkstammen, die Neder-
land en ten deele België het eerst hebben bewoond.
Al die stammen, zoo even genoemd. behoorden tot de bolkerengroep
der Germanen.
Waarschijnlijk waren de Friezen, ongetwijfeld hethoofdvolk, ook de
oudste bewoners.

Saliërs, Saksen, Franken

Tusschen de Maas en den Rijn lag het graafschap, sedert de 11 de eeuw

Hertogdomm Limburg, Maastricht was voor een gedeelte een bezitting van
den Bisschop van Luik, voor een ander deel een ander zickzelve staande rijks-
stad of rijksleen.

Reinoud I, graaf van Gelder en Jan I, Hertog van Brabant, dat door den slag van Woerdingen werd beslist. (1286)
Floris (Zuid Holland)

Jan van Heusden en Jan van Kuik, Eduard I, Koning van Engeland.
Deze verplaatste bij een verdrag, in 1.295 met Quy van Dampierre, graaf van Vlaanderen, gesloten,
den stapel der Engelsche wol van Dordrecht (brugge en Mechelen) (1.293) oorlog tusschen Engeland en Frankrijk
losbarstte sedert 1296 bij Philips IV of den schoone koning van Frankrijk, aan.
Deze verbintenis deed Floris den dood.
Eduard, die reeds met het vermoeden omging, dat de graaf zijn onechten zoon Witte van Haamstede (op Schouwen) liever 
tot opvolger had dan zijn zoon Jan, uit wettigen echt gesproten, die met 's konings dochter Elisabeth was verloofd,
besloot nu Floris ten valte brengen.

Margareta van Bourgondië oom Jan van Beieren 1417

 

Source: https://www.delpher.nl/nl/boeken1/gview?query=Geschiedenis+der+stad+zaltbommel&coll=boeken1&page=2&identifier=Q0CBI8b9hjMC

GESCHIEDENIS VAN HET VADERLAND

  • 1874

Keizer Otto I de Grote

(Doorverwezen vanaf Keizer Otto I)

Otto bij zijn overwinning op Berengarius II
Rooms-Duits keizerRegeerperiode962-973VoorgangerBerengarius I van Friuli (924)OpvolgerOtto IIKoning van DuitslandRegeerperiode936-973VoorgangerHendrik de VogelaarOpvolgerOtto IIKoning van Italië Regeerperiode961-973VoorgangerBerengarius IIOpvolgerOtto IIHertog van SaksenRegeerperiode936961VoorgangerHendrik I de VogelaarOpvolgerHerman BillungVaderHendrik de VogelaarMoederMathilde van RingelheimGeboren23 november 912
WallhausenGestorven7 mei 973
Memleben

Otto I de Grote (Wallhausen (Saksen-Anhalt), 23 november 912 - Memleben, 7 mei 973), zoon van Hendrik de Vogelaar en Mathilde van Ringelheim, was hertog van Saksen, koning van Duitsland, koning van Italië, en "de eerste van de Duitse vorsten die keizer van Italië werd genoemd" volgens Arnulf van Milaan.[1] Nadat Karel de Grote in 800 tot keizer werd gekroond, werd zijn rijk in de 9e eeuw onder zijn kleinzonen verdeeld en was de keizerlijke titel, na de moord op Berengarius I van Friuli in 924, bijna veertig jaar vacant, voordat Otto de Grote op 2 februari 962 tot keizer werd gekroond van wat later het Heilige Roomse Rijk zou worden genoemd.

Eerste jaren van zijn bewind, opstanden van de hertogen

In 929 trad Otto in het huwelijk met de Engelse prinses Editha van Wessex, de halfzuster van de Angelsaksische koning Æthelstan. Bij deze gelegenheid schonk hij haar Maagdenburg als morgengave (bruidsschat). In 936 volgde Otto zijn vader op als koning van de Duitsers en hertog van Saksen.

Kroning

Hij regelde dat zijn kroning gehouden werd in Aken, de voormalige hoofdstad van Karel de Grote. Daar werd hij op 7 augustus van dat jaar door aartsbisschop Hildebert van Mainz, de primaat van de Duitse kerk, tot koning gekroond in de Aula Regia van het Akener koningspalts. Volgens de Saksische historicus Widukind van Corvey werd hij op zijn kroningsbanket bediend door de vier andere hertogen van het rijk: de hertogen van Franken, Zwaben, Beieren en Lotharingen. Arnulf I van Beieren trad op als maarschalk (of opperstalmeester), Herman I van Zwaben als hoofdschenker, Everhard III van Franken als logistiek hoofd van de huishouding (of seneschalk), en Giselbert II van Maasgouw als kamerheer.[2]

Ambitie[bewerken]

Vanaf het begin van zijn regeerperiode positioneerde hij zich als de opvolger van Karel de Grote, wiens directe lijn van opvolgers in Oost-Frankenland in 911 was uitgestorven. De Duitse kerk, met zijn machtige bisschoppen en abten, stond achter hem. Vanuit zijn machtspositie slaagde Otto er in de kerk voor zijn eigen agenda in te zetten. Hij gebruikte deze enige verenigende institutie in de Duitse landen om een instelling van theocratische keizerlijke macht te vestigen. De kerk bood rijkdom, militaire mankracht en haar monopolie in geletterdheid. In ruil bood de keizer de kerk bescherming tegen de edelen, de belofte van dotaties, en een weg naar de macht als zijn ministerialen.

De politiek van Otto was een radicale breuk met de politiek van zijn vader die zich naar de hertogen toe altijd als eerste onder zijn gelijken had opgesteld. Otto behandelde de hertogen duidelijk als zijn ondergeschikten. Otto maakte nog meer vijanden door het erfdeel van zijn halfbroer Thankmar en zijn broer Hendrik sterk te reduceren. Ook passeerde hij de zonen van de hoge Saksische adel bij benoemingen, ten gunste van zijn medestanders.

Otto had een grote meevaller toen in 938 in Rammelsberg in Saksen een rijke zilverader werd ontdekt. De opbrengsten stelden Otto in staat om tijdens zijn regeerperiode zijn militaire activiteiten te financieren; de vondst was zelfs zo groot dat een groot deel van het in Europa gebruikte zilver, koper en lood zo'n tweehonderd jaar uit Saksen kwam.

Opstanden

Na de dood van Siegfried, graaf van Merseburg, 937, maakte Thankmar aanspraak op Merseburg. Otto benoemde echter Gero, de broer van de gestorven Siegfried, als de nieuwe graaf van Merseburg.

Na de dood van Arnulf I van Beieren in 938, weigerde zijn zoon Everhard om Otto hulde te betuigen omdat die hem niet wilde toestaan zelf bisschoppen te benoemen - een recht dat Arnulf wel had gehad. Otto reageerde met twee campagnes in 938, tijdens de lente en de herfst, versloeg Eberhard en verbande hem. Berthold I van Beieren, de broer van Arnulf, voorheen hertog van Karinthië werd de nieuwe hertog van Beieren. Berthold zag niet alleen af van het recht op de benoeming van bisschoppen maar gaf ook het gebruiksrecht van de koningsgoederen in Beieren op, dat Arnulf wel had gehad.

In datzelfde jaar kreeg Otto een conflict met Everhard III van Franken over diens juridische bevoegdheden. Everhard sloot een verbond met Thankmar en aantal ontevreden Saksische edelen onder leiding van Wichman de oude. Zij begonnen een opstand met als doel om Thankmar tot koning uit te roepen. De opstandelingen veroverden Belecke en namen daar Otto's broer Hendrik gevangen. Daarna veroverden ze de historisch betekenisvolle Eresburg (nu in de stad Marsberg). Otto stuurde een groot leger naar de Eresburg en de aanblik van deze overmacht was voor de opstandelingen reden om zich over te geven. Thankmar vluchtte in de kerk en deed bij het altaar een beroep op de bescherming die vluchtelingen traditioneel in de kerk hadden. Desondanks werd hij ter plekke gedood, wat in de middeleeuwen als een heiligschennis werd gezien. De Saksische edelen verzoenden zich met Otto en Everhard werd kort gevangengezet maar daarna weer vrijgelaten.[3]

Direct na zijn vrijlating begon Everhard een nieuwe samenzwering, nu met Hendrik en Giselbert, de hertog van Lotharingen. Doel was nu om Hendrik tot koning uit te roepen. In 939 huldigde Giselbert Lodewijk IV van Frankrijk, in de hoop zijn steun te krijgen tegen Otto I.

Hendrik veroverde Merseburg, waarna hij opmarcheerde om zich in Lotharingen bij Giselbert aan te sluiten. Otto versloeg de opstandelingen echter bij Xanten. Hij belegerde ze vervolgens in het kasteel van Chevremont in de buurt van Luik. Hij was gedwongen om dit beleg af te breken om op te trekken tegen Lodewijk IV van Frankrijk, die intussen Verdun had bezet. Otto dreef Lodewijk terug naar zijn hoofdstad Laon. Otto belegerde vervolgens Everhard in het fort van Breisach am Rhein. Gedurende deze tijd sloot Frederik, aartsbisschop van Mainz, zich aan bij Hendrik en Giselbert in hun strijd tegen Otto. Giselbert en Everhard trokken plunderend rond door de bezittingen van aanhangers van Otto. Een leger, onder leiding van Konrad Kurzbold, de graaf van Nederlahngouw, en zijn neef Udo, graaf van de Wetterau en de Rijngouw, ontmoette het leger van de opstandige hertogen in de slag bij Andernach. Everhard werd in de strijd gedood en Giselbert verdronk in de Rijn. Hiermee was de strijd verlopen. Otto steunde Hugo de Grote en zijn bondgenoten in hun conflicten met Lodewijk IV. Hendrik werd door Otto tot hertog van Lotharingen benoemd maar moest die positie in 941 opgeven omdat hij niet in staat was zijn gezag als hertog te doen gelden. Hendrik zocht direct weer contact met mogelijke opstandelingen maar Otto en Hendrik verzoenden zich met elkaar dankzij de inspanningen van hun moeder, Mathilde van Ringelheim. Mathilde en Otto verzoenden zich ook met elkaar, Mathilde had namelijk steeds de zaak van Hendrik gesteund. Het volgende jaar trok Otto zich door bemiddeling van zijn zuster Gerberga van Saksen uit Frankrijk terug en erkende Lodewijk zijn heerschappij over Lotharingen.

Controle

Om verdere opstanden te voorkomen, arrangeerde Otto het zo dat alle belangrijke hertogdommen binnen het Duitse rijk in handen kwamen van naaste familieleden. Het vacante hertogdom Franken behield hij als een leengoed, terwijl hij het hertogdom Lotharingen in 944aan Koenraad de Rode, een neef van Koenraad I van Franken, toewees, die later zou trouwen met zijn dochter Liutgard. In 947, na de dood van Hertog Berthold, gaf hij het hertogdom Beieren in leen aan zijn broer Hendrik. Ondertussen arrangeerde hij voor zijn zoon Liudolf een huwelijk met Ida, de dochter van hertog Herman I van Zwaben. Het paar erfde het hertogdom na de dood van Herman I van Zwaben in 947. In 946 benoemde Otto Liudolf tot zijn opvolger.

Buitenlandse politiek

In 937 vestigde Otto een protectoraat over het koninkrijk Opper-Bourgondië en liet de minderjarige koning Koenraad van Bourgondië aan zijn hof verblijven.

De verhouding met West-Francië werd bepaald door de rol van koning Lodewijk in de opstand van 939. Na de dood van hertog Giselbert had Lodewijk bovendien diens weduwe Gerberga getrouwd, Otto's zuster. Dit was zeer tegen de zin van Otto die haar aan Berthold van Beieren had willen uithuwelijken. Daarnaast was Otto's zuster Hedwig met Hugo de Grote getrouwd. Nadat Lodewijk zich onder druk van Otto uit Lotharingen had moeten terugtrekken, viel Otto diens koninkrijk binnen. Hugo de Grote, Herbert II van Vermandois en hun aanhangers, erkenden Otto als koning. Door bemiddeling van Gerberga werd in 942 te Wezet echter een vrede gesloten waarbij Lodewijk zijn aanspraken op Lotharingen opgaf. In 945 kwam Otto Lodewijk te hulp, die door de Normandiërs gevangen was genomen en veroverde Reims voor Lodewijk. De belegering van Rouen was echter een grote mislukking.[4] In 948 was hij gastheer van de synode van Ingelheim die tot doel had om de twisten tussen Lodewijk en Hugo te beslechten.

De dood van Hendrik de Vogelaar was voor de Slavische stammen een signaal om tegen de keizerlijke macht in opstand te komen. In 936 kwamen de Redarii in opstand, maar deze opstand werd neergeslagen door Herman Billung. In 937 voerden de Mayaren raids in Saksen uit, maar Otto wist deze af te slaan. Toen Otto in oorlog was met zijn vazallen, gebruikten de Magyaren deze gelegenheid voor nieuwe invallen in Duitsland, maar dit moesten zij met twee bloedige nederlagen in de Harz bekopen, eerst in de buurt van Stetternburgen daarna in de Drömling. In 944 vielen de Magyaren het rijk opnieuw binnen, maar nu werden zij in Karinthië door hertog Berthold verslagen. In 950 versloeg Hendrik I van Beieren de Magyaren toen deze Beieren binnenvielen. In 950 leidde Otto een expeditie naar Bohemen, waar hij als opperheerser werd erkend door hertog Boleslav I van Bohemen.

 

Italië, opstand van Liudolf, overwinning op de Hongaren

 
Manuscript voorstelling (ca. 1200) van Otto I die de overgave van Berengarius van Ivrea aanvaardt; de kop luidt Otto I Theutonicorum rex("Otto de Eerste, koning van de Duitsers").

Al in 945 had Otto de machtige Italiaanse edelman Berengarius van Ivrea onderdak geboden toen zijn leven werd bedreigd door koning Hugo van Arles. Otto had Berengar gesteund om met een leger Italië binnen te vallen en de macht te grijpen, hoewel Hugo's zoon Lotharius van Arles formeel de koning was.

Bij de dood van Lotharius in 950, mogelijk door vergiftiging, riep Berengarius zichzelf uit tot koning. Hij probeerde om Adelheid, de weduwe van Lotharius, te laten trouwen met zijn zoon Adalbert om zo eigen positie en later die van zijn zoon, te legitimeren. Adelheid slaagde er echter in naar Canossa te vluchten en verzocht Duitse hulp. Om te profiteren van de situatie vielen Luidolf en Hendrik, onafhankelijk van elkaar, Noord-Italië binnen. Doordat ze vooral elkaar tegenwerkten, lukte het niet om Berengarius te onderwerpen. In 951 kwam Otto zelf naar Italië. Hij ontving het eerbetoon van de Italiaanse adel, nam de titel "Koning van de Lombarden" aan en liet zich, na een succesvolle belegering van Pavia, in navolging van Karel de Grote kronen tot 'koning van de Franken en Longobarden'. Liudolf voelde zich gebruuskeerd door het optreden van zijn vader en was toen al boos naar huis teruggekeerd. Ondertussen had Koenraad de Rode succesvol onderhandelingen gevoerd met Berengarius, die in 952 met zijn zoon Adalbert aan Otto een eed van trouw aflegde. Otto stond (volgens de overeenkomst) Berengarius toe om Italië als zijn vazal te regeren maar dwong hem wel om het strategische Verona en Aquileia af te staan. Dit verzekerde Otto van een veilige toegang tot de Povlakte. Maar deze bepaling maakte geen deel uit van de overeenkomst die door Koenraad was onderhandeld. En ook Koenraad was nu diep beledigd door Otto. In oktober 951 trouwde Otto (inmiddels al vijf jaar weduwnaar) in Pavia met Adelheid.

Nadat Adelheid hem een zoon had gebaard, vreesde Liudolf voor zijn positie als erfgenaam van Otto. In 953 kwam hij samen met Koenraad de Rode en Frederik, de aartsbisschop van Mainz in opstand. De bisschop was uit Otto's gunst omdat het hem niet gelukt was om Otto tot keizer te laten kronen. Otto wist snel Lotharingen te onderwerpen en benoemde zijn broer Bruno tot hertog, die al aartsbisschop van Keulen en aartskanselier en aartskapelaan van Otto was. Otto leed echter grote verliezen bij zijn aanvallen op Mainz en Regensburg. Koenraad en Liudolf maakten daarop echter een beslissende fout door een bondgenootschap aan te gaan met de Magyaren. Uitgebreide Magyaarse invallen in Zuid-Duitsland in 954 dwongen de Duitse edelen zich te herenigen. Op de Rijksdag van Auerstadt werden Koenraad en Liudolf ontdaan van hun titels en werd het gezag van Otto I hersteld. Koenraad en de bisschop van Mainz onderwierpen zich op de rijksdag aan Otto, en werden vergeven. Liudolf gaf het uitgehongerde Regensburg op in ruil voor een vrije aftocht. Korte tijd later onderwierp ook hij zich aan Otto, en werd door hem vergeven.

Toen de opstand was onderdrukt, was Otto in staat om op 10 augustus 955 de Magyaren bij de Lechveld een beslissende nederlaag toe te brengen. Na deze nederlaag waren de Magyaren niet meer in staat tot invallen in Beieren en Saksen. Twee maanden later, op 16 oktober 955, versloeg Herman Billung, Otto's plaatsvervanger in Saksen, de Obodriten die de opstand van Liudolf hadden ondersteund.

Otto's positie in Duitsland stond na de slag op het Lechveld niet meer ter discussie.

 

Onderwerping Italië, kroning tot keizer

 Heilige Roomse Rijk
 
Graf van Otto I in Maagdenburg

Ondertussen had Berengarius gebruikgemaakt van Otto's problemen in Duitsland om zich steeds onafhankelijker op te stellen. Ook had hij Verona en Aquileia weer bezet. Toen Berengarius in 960 het noorden van de Kerkelijke Staat bezette, vroeg paus Johannes XII Otto om hulp. Otto benoemde zijn jonge zoon Otto tot medekoning en vertrok naar Italië. Op 2 februari 962 werd hij in Rome, wederom naar voorbeeld van Karel de Grote, door de paus tot keizer gekroond. Zie Translatio imperii. Tien dagen later ratificeerden de paus en de keizer de Diploma Ottonianum, op grond waarvan de keizer zich borg stelde voor de onafhankelijkheid van de pauselijke staten. Dit was de eerste daadwerkelijke garantie van een dergelijke bescherming sinds het Karolingische Rijk. Nadat Otto Rome had verlaten, heroverde hij de kerkelijke staat op Berengarius. Berengarius en zijn vrouw werden verbannen naar Duitsland. Paus Johannes werd echter bang van de macht van de keizer en stuurde gezanten naar de Magyaren en het Byzantijnse Rijk om een liga tegen Otto te vormen. In november 963 keerde Otto naar Rome terug en riep een synode van bisschoppen bijeen die Johannes afzette op beschuldiging van afvalligheid, moord, woordbreuk en incest. Vervolgens werd Leo VIII, op dat moment nog een leek, tot paus gekozen. Toen de keizer Rome verliet, brak er in de stad een burgeroorlog uit tussen aanhangers van de keizer en aanhangers van de afgezette paus Johannes. Paus Johannes kwam na hevige strijd weer aan de macht en excommuniceerde degenen die hem hadden afgezet, waardoor hij Otto dwong om in juli 964 voor de derde keer terug te keren naar Rome om nu paus Benedictus V te onttronen (paus Johannes was twee maanden eerder gestorven). Bij deze gelegenheid dwong Otto de burgers van Rome een belofte af om geen paus te kiezen zonder keizerlijke goedkeuring.

In 966 was Otto korte tijd in Duitsland en werd door Mieszko I van Polen als koning gehuldigd. Daarna keerde hij weer terug naar Italië om af te rekenen met Berengarius' zoon Adelbert. In 967 gaf hij het hertogdom Spoleto aan Pandulf IJzerhoofd, prins van Benevento en Capua, een machtig bondgenoot in Zuid-Italië. In het volgende jaar (968) liet Otto Bari belegeren onder leiding van Pandulf, maar die werd in de slag van Bovinogevangengenomen door de Byzantijnen. Otto begon daarop vredesonderhandelingen met het Byzantijnse Rijk en probeerde een huwelijk te arrangeren tussen zijn zoon Otto en een Byzantijnse prinses. In 972 erkende de Byzantijnse keizer Johannes I Tzimiskes Otto's keizerlijke titel en stemde hij in met een voorgenomen huwelijk tussen Otto II en de jonge Byzantijnse prinses Theophanu. Pandulf werd vrijgelaten uit gevangenschap.

Otto stierf op 7 mei 973 in Memleben. Zijn zoon Otto werd zijn opvolger. De keizer ligt, samen met zijn eerste vrouw, Edith van Wessex, begraven in de dom van Maagdenburg die ze samen hadden gesticht.

 

Ottoonse stelsel

 
Het Heilig Romeinse Rijk bij Otto's dood.
Mgrf. = mark/markgraaf
Htg. = hertogdom
Kng. = koninkrijk
 Zie Rijkskerkenstelsel voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Als een belangrijk element van zijn binnenlands beleid streefde Otto naar een versterking van de macht van de kerkelijke autoriteiten, voornamelijk bisschoppen en abten, dit ten koste van de seculiere adel die zijn eigen macht bedreigde. Om de krachten, die de Kerk vertegenwoordigde, te controleren, maakte Otto consistent gebruik van drie instituties. Een daarvan was het koninklijke investituurrecht van bisschoppen en abten met de symbolen van hun macht, zowel geestelijk, aangezien Otto de gezalfde koning van de Duitsers was, als wereldlijk, aangezien Otto de gehoorzaamheid van zijn bisschoppen en abten als vazallen afdwong door middel van een commendatie ceremonie. "Onder deze omstandigheden was kerkelijke uitverkiezing in het Ottoonse Rijk niet meer dan een formaliteit. De koning vulde de rangen van het episcopaat aan met leden uit zijn eigen familie en met loyale ouder wordende kanselarijklerken. Deze laatsten werden ook vaak benoemd tot abt van de grote kloosters" (Cantor, 1994, blz. 213). De tweede instelling was steviger verankerd in de Ottoonse gebieden, de eigen kerken (Eigenkirchen; in de Engelse wet het recht van "advowson"). In het Duitse recht was elk gebouw dat op eigendomsgrond stond van een Heer, automatisch ook eigendom van die Heer, dit tenzij deze rechten specifiek in een akte zodanig waren beschreven dat duidelijk was dat de kerk niet bij de grond hoorde. Otto en zijn kanselarij opereerden agressief om de eigendomsrechten over vele landelijke kerken en abdijen te verkrijgen. Het derde instrument van de Ottoonse macht was het systeem van de advocatus (Duits Vogt). De Advocatus was een wereldlijk manager van kerkelijke landgoederen, die recht had op een bepaald aandeel in de landbouwproductie en in de andere opbrengsten. Ook was hij verantwoordelijk voor de veiligheid en de goede orde. In tegenstelling tot graafschappen, die de neiging hadden om snel erfelijk te worden, voerde de Vogt de functies uit van een West-Frankische baljuw. Hij behield zijn positie alleen als hij in de gunst bleef bij de keizer.

Otto begiftigde de bisdommen en abdijen met grote stukken land, waarover seculiere autoriteiten geen belastingen konden heffen en geen juridische bevoegdheid hadden. In een extreem voorbeeld benoemde Otto zijn broer Bruno - op dat moment reeds aartsbisschop van Keulen - tot de nieuwe hertog van Lotharingen, nadat Koenraad de Rode zijn hertogelijke titel in Lotharingen was ontnomen. In de landen die Otto aan zijn oostelijke grenzen veroverde op de Wenden en andere Slavische volkeren stichtte Otto de Grote verschillende nieuwe bisdommen.

Omdat Otto bisschoppen en abten persoonlijk benoemde, versterkten deze hervormingen zijn centrale gezag, en functioneerden de bovenste rangen van de Duitse kerk in sommige opzichten als een arm van de keizerlijke bureaucratie. Conflicten over benoemingen van deze machtige bisschoppen tussen Otto's opvolgers en de groeiende macht van het pausdom tijdens de Gregoriaanse hervormingen zouden uiteindelijk tot het beroemde conflict over de Investituurstrijd leiden en in het Duitsland van de 11e eeuw tot de ondergang van de centrale autoriteit leiden.

 

Ottoonse renaissance

 Zie Ottoonse renaissance voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De beperkte Renaissance van kunst en architectuur was afhankelijk van de hofpatronage van Otto en zijn directe opvolgers. De "Ottoonse Renaissance" was manifest in sommige nieuwe leven ingeblazen kathedralen en kathedraalscholen, zoals die van Bruno, aartsbisschop van Keulen, en in de productie van verluchte handschriften, de belangrijkste kunstvorm van deze tijd. De meeste van de verluchte handschriften kwamen van een handvol elitaire scriptoria, zoals die van de in 936 opgerichte abdij van Quedlinburg. De keizerlijke abdijen en het keizerlijke hof werden onder leiding van de vrouwen van de koninklijke familie centra van religieus en spirituele leven. Gechoqueerd door de erbarmelijke staat van de liturgie in Rome, gaf Otto opdracht het allereerste Pauselijke Boek, een liturgisch boek, samen te stellen. Dit boek bevatte zowel gebeden als rituele instructies. Deze compilatie van het Romeins-Germaanse pontificaal, zoals het nu wordt genoemd, stond onder supervisie van aartsbisschop Willem van Mainz - een bastaardzoon van Otto.

 

Voorouders en kinderen

Otto was door zijn vader verwant aan de hoge Duitse en Italiaanse adel (hij was bijvoorbeeld in de zevende graad verwant aan Berengarius van Ivrea). Zijn moeder kwam uit een zeer rijk geslacht van Saksische adel.

 
8. Liudolf van Saksen
 
4. Otto I van Saksen
 
9. Oda Billung
 
2. Hendrik de Vogelaar
 
10. Hendrik van Babenberg
 
5. Hedwig van Babenberg
 
11. Ingeltrude van Friuli
 
 
1. Otto I de Grote
 
12.
 
6. Diederik van Ringelheim, graaf van Westfalen
 
13.
 
3. Mathilde van Ringelheim
 
14.
 
7. Reginhilde, gravin van Ringelheim
 
15.
 

Otto kreeg uit zijn eerste huwelijk met Edith de volgende kinderen:

Otto kreeg uit zijn tweede huwelijk met Adelheid de volgende kinderen:

Uit een buitenechtelijke relatie met een Slavische edelvrouw:

  • Willem (929 - Rottleberode, 2 maart 968), aartsbisschop van Mainz vanaf 954, begraven in de Sint Albanuskerk bij Mainz

Voetnoten

  1.  Arnulf van Milaan, Liber gestorum recentium, I.7.
  2.  Widukind van Corvey, Res Gestae saxonicum Boek 2, hoofdstuk 2: duces vero ministrabant. Lothariorum dux Isilberhtus, ad cuius potestatem locus ille pertinebat, omnia procurabat; Evurhardus Mensae preerat, Herimannus Franco pincernis, Arnulfus equestri ordini et eligendis locandisque castris preerat; Sigifridus vero, Saxonum Optimus et Rege een secundus, gener quondam regis, tunc vero affinitate coniunctus, eo tempore procurabat Saxoniam, ne qua hostium interim irruptio accidisset, nutriensque iuniorem Heinricum secum tenuit. Bibliotheca Augustana.
  3.  Tom Holland, (2009) Millennium. Londen. Abacus. blz 59.
  4.  Gwatkin, The Cambridge Medieval History: volume III. blz. 193
Zie de categorie Otto I, Holy Roman Emperor van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

 

Keizer Karel V

 

Keizer Karel V Karel V in Augsburg. Geschilderd door Titiaan in 1548. Rooms-Duits koning en keizerRegeerperiode1519 - 1556Verkiezing28 juni 1519 in FrankfurtKoningskroning23 oktober 1520 in de Dom van AkenKeizerskroning24 februari 1530 in Bologna door paus Clemens VIIVoorgangerMaximiliaan IOpvolgerFerdinand IHeer der NederlandenRegeerperiode1506 - 1555VoorgangerFilips de SchoneOpvolgerFilips IIKoning van SpanjeRegeerperiode1516 - 1556VoorgangerFerdinand II (Aragón)
Johanna (Castilië)OpvolgerFilips IIRegerend aartshertog van OostenrijkRegeerperiode1519 - 1522VoorgangerMaximiliaan IOpvolgerFerdinand IHuisHabsburgVaderFilips de SchoneMoederJohanna de WaanzinnigeGeboren24 februari 1500
Gent, NederlandenGestorven21 september 1558
Cuacos de Yuste, SpanjeEchtgenoteIsabella van PortugalReligierooms-katholiekHandtekening 

Keizer Karel V, vóór zijn mondigverklaring Karel van Luxemburg genoemd (Gent, 24 februari 1500  Cuacos de Yuste, Spanje, 21 september 1558), was een telg uit het Huis Habsburg. Vanaf 1506 tot 1555 was hij de landsheer van uiteindelijk (sinds 1543) alle Nederlandse gewesten, van 1516 tot 1556 als Karel I koning van Spanje en van 1519 tot 1556 als Karel V Rooms-Duits keizer. In Vlaanderen staat hij algemeen bekend als keizer Karel, in Nederland als Karel V.

De landen waarover hij regeerde, het Spaanse Rijk, vormden tezamen het grootste Europese rijk sinds dat van Karel de Grote. Feitelijk was zijn gehele rijk, dus inclusief de Amerikaanse en Aziatische gebieden, zelfs groter dan het vroegere Romeinse Rijk en kan met recht een van de eerste wereldrijken van de Nieuwe Tijd genoemd worden. Met de feitelijke macht van zijn erflanden was Karel V bovendien de laatste Rooms-Duitse keizer die in de gelegenheid was om zijn universele autoriteit ook daadwerkelijk te laten gelden. Op Europees niveau wist hij met succes de aanvallen van het Ottomaanse Rijk af te slaan. De vrijwel permanente strijd met Frankrijk bleef per saldo onbeslist. Als zijn grootste nederlaag ervoer hij het feit dat hij de christelijke eenheid van Europa niet had weten te behoeden voor de scheuring die de Reformatie teweegbracht. Op nationaal niveau heeft Karel V voor zijn erflanden Spanje en de Nederlanden de basis gelegd voor een moderne eenheidsstaat. De heerschappij van keizer Karel V vormt met deze en vele andere aspecten de overgang van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd.

Inhoud

Familie en opvoeding

 
De jonge Karel te midden van zijn grootvader keizer Maximiliaan I, zijn vader, Filips de Schone, zijn op dat moment reeds overleden grootmoeder Maria van Bourgondië, zijn broer, Ferdinand, en zijn zwager, Lodewijk van Hongarije. Schilderij door Bernhard Strigel.
 
Doop te Gent op 9 maart 1500

Karel was de oudste zoon van Filips de Schone en Johanna van Castilië, die de geschiedenis zou ingaan als Johanna de Waanzinnige. Hij werd geboren op 24 februari 1500 in het Prinsenhof te Gent.[1] Op 9 maart werd hij gedoopt in de Sint-Janskerk, de huidige Sint-Baafskathedraal. Hij kreeg twee meters: Margaretha van York de weduwe van zijn overgrootvader Karel de Stoute, wiens naam hij kreeg en zijn tante Margaretha van Oostenrijk, die een grote rol in zijn leven zou spelen. Zijn peters waren Karel I van Croÿ, prins van Chimay en Jan III van Glymes, beiden ridder van het Gulden Vlies.[2] Hij voerde toen reeds de titels van aartshertog van Oostenrijk en hertog van Luxemburg.[3] Samen met zijn eveneens in de Nederlanden geboren oudere zuster Eleonora (1498) en zijn twee jongere zusters Isabella (1501) en Maria (1505), zou hij te Mechelen worden grootgebracht aan het Hof van zijn tante Margaretha van Oostenrijk, toen landvoogdes van de Nederlanden.

Tijdens de reizen van Karels ouders naar Spanje werden aldaar nog zijn jongere broer Ferdinand (1503) en zijn jongste zuster Catharina (1507) geboren. Deze beide kinderen werden in Spanje opgevoed en Karel zou hen dan ook pas op zijn eerste reis naar dat land in 1517 voor het eerst ontmoeten. Bij die gelegenheid zag hij ook voor het eerst sinds 1505 zijn inmiddels gekverklaarde moeder terug. Zijn moeder had de dood van zijn vader Filips de Schone in 1506 niet kunnen verwerken. Zij bleef tot haar dood in 1555 opgesloten op het kasteel van Tordesillas, waar Karel haar nog enkele malen zou bezoeken.

Aan het hof van zijn tante Margaretha werd Karel vanaf 1507 in de praktijk opgevoed door Willem II van Croÿ, heer van Chièvres en Adriaan van Utrecht, de latere paus Adrianus VI. Naast de klassieke ridderlijke vaardigheden, zoals het zwaardvechten en de jacht, probeerden zij hem ook de nieuwe humanistische idealen bij te brengen, maar daarvoor interesseerde de jonge Karel zich een stuk minder. Grootkanselier Jean le Sauvage bracht hem de beginselen van politiek en bestuur bij.

Aan het Bourgondische hof was Frans de voertaal en daarmee was dit Karels moedertaal. Voor de dagelijkse omgang had hij ook het Diets of Nederduits geleerd, de taal van zijn onderdanen in de Nederlanden. Tijdens zijn eerste reis naar Spanje leerde hij ook Spaans. Volgens de overlevering zou hij in latere jaren gezegd hebben: Ik spreek Spaans tegen God, Italiaans tegen vrouwen, Frans tegen mannen en Nederduits tegen mijn paard.

Karel V had net als sommige familieleden last van een erfelijke afwijking aan het kaakgewricht, die bekend kwam te staan als de Habsburgse kin. Zijn kin stond ver vooruit, al liet de ene portretschilder dat duidelijker naar voren komen dan de andere. Door deze kin en het labiele gebit kon hij slecht kauwen, wat leidde tot indigestieproblemen. Ook zorgde zijn kin voor spraakproblemen.[4] Verder schijnt Karel een voorkeur voor excessief veel vlees en koud bier te hebben gehad. Dit zal mede hebben bijgedragen aan de jicht, waar Karel steeds meer onder gebukt ging naarmate hij ouder werd. Volgens het Bourgondische hofprotocol at hij meestal alleen.

Verlovingen, huwelijk en kinderen

 
Isabella van Portugal (1503-1539) Schilderij door Titiaan

Onder impuls van Willem II van Croÿ, de Fransgezinde raadgever van Karel werden in 1520 akkoorden met de Franse koning Frans I gemaakt. Daarin was ook een huwelijksafspraak voorzien. Karel was al eens verloofd geweest met Claude, de oudste dochter van de Franse koning Lodewijk XII maar Frans I was intussen zelf met haar gehuwd. De volgende kandidaat was Renate van Frankrijk, de jongste dochter van Lodewijk XII en in 1516 was Louise, Frans' eerste kind de uitverkorene maar zij zou al in 1517 overlijden.

Karel V trouwde op 10 maart 1526 in Sevilla met de toen 23-jarige Isabella van Portugal. Dit huwelijk was in eerste instantie bedoeld om nauwere banden met Spanjes buurland Portugal aan te gaan. Isabella was een nicht van Karel, zodat pauselijke dispensatie voor dit huwelijk nodig was. Na het huwelijk vond een huwelijksreis door Zuid-Spanje plaats, die bijna een jaar duurde en tijdens welke hij opdracht gaf om het paleis in Granada te bouwen. Het zou een relatief gelukkig huwelijk worden, ondanks dat het om politieke redenen gesloten was en ze elkaar vaak jarenlang niet zagen. Ze kregen vijf kinderen:

Karel V is ook bekend om zijn amoureuze escapades. Hij zou veel minnaressen hebben gehad, al is onbekend hoeveel. Twee ervan speelden een belangrijke rol, doordat ze het leven schonken aan twee latere landvoogden, beiden bastaardkinderen van Karel V:

De erflanden

 
Het Heilige Roomse Rijk en de erflanden van Karel V tegen het eind van zijn regeerperiode.

De kern van het latere wereldrijk van Karel V werd gevormd door de erflanden, dat wil zeggen de gebieden die hij van zijn voorouders erfde. Net zoals zijn totale rijk, waren ook deze erflanden geen eenheid, maar vormden een personele unie van tientallen afzonderlijke gebieden, uiteenlopend van grote koninkrijken, hertogdommen, graafschappen, tot soms heel kleine heerlijkheden. De kaart rechts geeft de situatie weer op het toppunt van zijn heerschappij (hierop zijn de overzeese gebieden niet weergegeven). Hoewel Karel V vaak oorlog heeft gevoerd, moest hij daarbij meestal zijn eigen gebieden verdedigen tegen buitenlandse invallen. Alleen het grondgebied van de Nederlanden heeft hij aanzienlijk kunnen vergroten.

Uiteindelijk regeerde Karel V over ongeveer 40% van de toenmalige Europese bevolking, oftewel 28 miljoen mensen, waaronder 3 miljoen in de Nederlanden en 5,5 miljoen in Spanje.[5] Het inwoneraantal van de Spaanse gebieden in Midden-Amerika daalde tijdens Karels regeerperiode van tussen de 5 en 10 miljoen naar 3,6 miljoen mensen.[6]

De Bourgondische erflanden

In 1506, toen zijn vader Filips de Schone stierf, erfde Karel al diens landsheerlijkheden die tezamen de Bourgondische en later de Habsburgse Nederlanden genoemd werden. De belangrijkste waren het hertogdom Brabant, de graafschappen Vlaanderen en Holland en het Vrijgraafschap Bourgondië (Franche-Comté). Omdat Karel nog minderjarig was, nam zijn grootvader Maximiliaan I van Oostenrijk het regentschap op zich, maar omdat zijn aanwezigheid elders in Europa nodig was, benoemde hij zijn dochter Margaretha van Oostenrijk tot landvoogdes van de Bourgondische Nederlanden. Zij resideerde in Mechelen en maakte deze stad tot de feitelijke hoofdstad van de Bourgondische Nederlanden.

 
Karel met Johanna van der Gheynst en hun dochter Margaretha door Théodore-Joseph Canneel in 1844.

Margaretha's taak eindigde formeel toen Karel op 5 januari 1515 in een plechtige vergadering van de Staten-Generaal in het Paleis op de Koudenberg in Brussel meerderjarig werd verklaard. Vanwege haar ervaring bleef zijn tante wel een belangrijke rol in de regering spelen, mede omdat Karel direct na zijn aantreden begon met een lange rondreis door zijn nieuwe landsheerlijkheden. Daarbij vond in vele steden de traditionele Blijde Inkomst plaats, waarbij hij als de nieuwe vorst door zijn onderdanen gehuldigd werd.

Deze eerste rondreis was het begin van een bijna voortdurend rondtrekken. Vanwege het in die tijd nog heel persoonlijke karakter van het overheidsgezag was Karels aanwezigheid eigenlijk in al zijn landen vereist. Bovendien wilde hij uit ridderlijkheid graag zijn eigen troepen aanvoeren, die hem op slagvelden door heel Europa en zelfs tot in Noord-Afrika brachten. Op deze manier was Karel V ongeveer een derde van zijn leven in de Nederlanden onderweg, een derde in Spanje en een derde in de rest van Europa.

Gulden Vlies, embleem en motto

Reeds in 1501 werd Karel, tijdens het door zijn vader voorgezeten Kapittel in Brussel, opgenomen in de nu wereldberoemde Bourgondische Orde van het Gulden Vlies. Na het overlijden van zijn vader in 1506 volgde Karel hem ook op als grootmeester van deze prestigieuze ridderorde. Nadat hij meerderjarig was verklaard en inmiddels ook koning van Spanje was geworden, verhoogde hij in 1516 het statutair vastgelegde aantal ridders van eenendertig naar eenenvijftig: tien nieuwe plaatsen voor Spanje en tien nieuwe plaatsen voor Duitsland en de Bourgondische Nederlanden. Hiermee groeide het Gulden Vlies uit tot de voornaamste Europese ridderorde.[7]

 
Embleem en motto van keizer Karel V op het stadhuis van Sevilla.

Als nieuwe grootmeester van deze orde koos Karel een eigen embleem, geheel in lijn met de traditie van de Bourgondische hertogen, die hiermee hun aspiraties voor de orde tot uitdrukking brachten. Het embleem van Karel was door Luigi Marliano ontworpen en bestond uit de twee Zuilen van Hercules. Het werd gepresenteerd op het eerste door Karel bijeengeroepen Kapittel van de orde, dat in oktober 1516 plaatsvond in de Sint-Goedelekathedraal te Brussel.[8]

De gedachte achter dit embleem was dat Karel de invloed van de orde zou expanderen voorbij de Zuilen, dat wil zeggen zowel naar het Oosten ter bevrijding van Jeruzalem en ter bestrijding van de islam, als naar het Westen ter evangelisatie van de Nieuwe Wereld. Dit concept werd ook uitgedrukt met Karels motto Plus Oultre of Plus Ultra, dat gelezen moet worden als "steeds verder" en was afgeleid van de frase più oltre non si metta uit La Divina Commedia (Inferno, Canto XXVI) van Dante,[9] handelende over de Zuilen van Hercules, door hem opgericht om verdergaan onmogelijk te maken.

De Spaanse rijken

Als zoon van Johanna van Castilië maakte Karel ook aanspraak op de Spaanse troon. Na de dood van zijn grootmoeder Isabella I van Castilië in 1504 kwam zijn moeder, door het vroege overlijden van haar oudere broer en zus, op de Castiliaanse troon terecht. Johanna leed echter dermate zwaar onder het verlies van haar in 1506 plotseling overleden echtgenoot, dat haar vader, Ferdinand II van Aragón, haar gek liet verklaren en haar opsloot in het kasteel van Tordesillas. Op die manier kon hij zelf het regentschap over de Castiliaanse troon op zich nemen. Deze troon kwam toe aan Karel als Johanna's oudste zoon, maar de oude Ferdinand wilde liever Johanna's jongere zoon Ferdinand als zijn opvolger. Deze was niet alleen naar hem vernoemd, maar was, anders dan Karel, ook aan zijn hof opgevoed.

 
Spaanse Escudo op naam van Johanna en Karel.

Toen Ferdinand II van Aragón op 23 januari 1516 overleed, was hij er nog niet toe gekomen om bij testament zijn kleinzoon Ferdinand ook formeel tot zijn opvolger te benoemen. Daardoor bleef Karel zijn rechtmatige erfgenaam en erfde hij nu al diens koninkrijken: Aragón, Navarra, Napels, Sicilië en Sardinië. Karel werd vervolgens op 13 en 14 maart 1516 in de Brusselse Sint Goedelekerk plechtig uitgeroepen tot koning van Spanje en ging over dat land regeren als koning Karel I (Carlos I).

Vanuit het buitenland gezien regeerde Karel feitelijk over heel Spanje, maar officieel was zijn moeder Johanna de Waanzinnige nog steeds koningin van Castilië (en Granada). Zij was weliswaar gek verklaard, maar dat betekende juridisch gezien dat Karel tot aan haar overlijden in 1555 (een half jaar voor zijn eigen abdicatie) slechts het regentschap over dit rijk had. In oorkondes en op munten bleef daarom tot haar dood steeds sprake van "Johanna en Karel" (Juana y Carlos).

De Oostenrijkse erflanden

Toen Karels grootvader Maximiliaan I van Oostenrijk op 12 januari 1519 overleed, erfde hij ook nog de Oostenrijkse erflanden, bestaande uit de aartshertogdommen Oostenrijk beneden de Enns en Oostenrijk boven de Enns, de hertogdommen Stiermarken, Karinthië en Krain, het graafschap Tirol, alsmede enkele kleine gebieden. Tegen de wil van Karel, wist zijn broer Ferdinand te bereiken dat deze Oostenrijkse erflanden bij het Verdelingsverdrag van Worms van 21 april 1521 aan hem werden overgedragen[bron?]. Hiermee werd de basis gelegd voor de latere splitsing van het Huis Habsburg in een Spaanse en een Oostenrijkse tak. Als hoofd van het Huis Habsburg bleef Karel wel de titel aartshertog van Oostenrijk voeren.

Het keizerschap

Anders dan bij de Spaanse, Nederlandse en Oostenrijkse erflanden, was het keizerschap en daarmee de heerschappij over het Rooms-Duitse of Heilige Roomse Rijk niet erfelijk. De keizer moest telkens gekozen worden door de keurvorsten, die overigens de laatste eeuw vrijwel steeds een Habsburger kozen.

Keizerskeuze

Keizer Maximiliaan I, Karels grootvader van vaderszijde, wilde deze lijn voortzetten en schoof daarom zijn kleinzoon Karel als zijn opvolger naar voren. Koning Frans I van Frankrijk presenteerde zichzelf als tegenkandidaat.

Na het overlijden van Maximiliaan op 12 januari 1519 kwam de keizerlijke herverkiezing op de voorgrond van de Europese politiek. Paus Leo X, bedreigd door Spaanse troepen op zo'n 60 kilometer van Rome, steunde de Franse kandidaat. De keurvorsten steunden beide kandidaten, met uitzondering van Frederik III van Saksen, die niet wilde meewerken aan een campagne. Vóór zijn dood had Maximiliaan al 500.000 florijnen aan de keurvorsten beloofd in ruil voor hun stem, maar Frans bood tot drie miljoen, waarna Karel terugsloeg door grote bedragen te lenen van de bankier Jakob Fugger.

De uiteindelijke uitkomst werd echter niet bepaald door exorbitante bedragen aan smeergeld. De algemene weerstand onder de bevolking tegen een Franse keizer gaf de keurvorsten een pauze. Toen Karel een leger op de been bracht in de buurt van Frankfurt waar zij vergaderden, kozen zij hem uiteindelijk op 28 juni 1519 tot Rooms koning en toekomstig keizer, als vijfde met de naam Karel. Op 23 oktober 1520 werd Karel V plechtig tot Rooms koning gekroond in de Dom van Aken, waarna hij zich, in navolging van zijn grootvader, tevens "gekozen Rooms keizer" (Erwählter Römischer Kaiser) noemde.

 

Source:

INVENTARIS

1. Graven van Zutphen 

2. Graven, later hertogen, van Gelre, graven van Zutphen

 
2.14. Karel van Egmond
N.B. * 1467, hertog van Gelre en graaf van Zutphen (1477-1483) 1492-1538, overl. 1538, zn. van Adolf van Egmond en Catharina van Bourbon; tr. 1518 Elisabeth van Brunswijk-Lüneburg (1494-1572), dr. van hertog Hendrik VII en Margaretha van Saksen.
Zijn testament bevindt zich niet in dit archief maar wel in het Österreichisches Staatsarchiv: AT-OeStA/HHStA UR LUK 189, in druk: A.P. van Schilfgaarde, 'Het testament van hertog Karel van Gelre en zijn afstammelingen', Bijdragen en Mededelingen Gelre LI (1950) 30-34. Een gedeeltelijk Nederlands afschrift bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek Groningen, vgl. Dezelfde, 'Nadere gegevens over het testament van hertog Karel van Gelre en zijn afstammelingen', Ibid. LVI (1957) 199-211. Voor zijn geboortehoroscoop zie inv.nr. 1698 en de aantekeningen daarbij.

 

3. Rechten en bezittingen

 

4. Financieel beheer 

5. Inventarissen en andere stukken betreffende het beheer van het archief 

6. Stukken niet behorend tot dit archief of waarvan het verband met dit archief onduidelijk is

 

7. Stukken die niet bewaard zijn gebleven 

8. Appendix. Inventarisatie sinds de 19e eeuw 

9. Concordans
N.B. Deze concordans legt het verband tussen de inventarisnummers zoals die bestonden tot de herordening van de archiefbescheiden van de graven en hertogen en de tegenwoordige nummering. Een aanzienlijke gedeelte daarvan behoorde toen tot archiefbestanden die nu zijn opgegaan in het huidige archief (zie voor een overzicht daarvan 3.3. Verantwoording van de inventarisatie).
Enkele nieuwe inventarisnummers komen twee of meer keren voor omdat soms oude inv.nrs. zijn samengevoegd tot een nieuw nummer.
Toegevoegd is een concordans die verwijst van de nummers in Nijhoff, Gedenkwaardigheden, naar de huidige vindplaats van de betreffende stukken. Daaronder is een groot aantal bescheiden dat nu deel uitmaakt van het hertogelijk archief (delen I-V gereed, VI volgt).
De concordans is opgemaakt in pdf, daarmee kan ook op nieuw inv.nr. gezocht worden.

 

Source:

molenijzers

 

 

Vroeg middeleeuwse munten

Karolingische vondsten op het Valkhof

 

De stad Nijmegen is nauw verbonden met Karel de Grote. Deze haast legendarische middeleeuwse vorst had een palts - een luxe Koninklijke residentie - op het Valkhof waar hij regelmatig verbleef als hij op reis was. De band van Nijmegen met het Frankische rijk wordt bevestigd door een aantal munten die op het Valkhof gevonden zijn.

 

Na het vertrek van de Romeinen verdween een geregeld muntsysteem. Onder de Karolingische vorsten kwam er een nieuwe muntorde tot stand, gebaseerd op de zilveren denarius. Karel de Grote legde in 793 gewicht en afbeelding vast. De munten tonen de portretkop van Karel, naar Romeins voorbeeld, en zijn monogram KAROLVS. Zijn zoon Lodewijk de Vrome voerde de denarius in 822 als rijksmunt in. Na het overlijden van Lodewijk de Vrome werd het rijk in drieën gesplitst door zijn drie zonen. Van twee zonen (Karel de Kale en Lotharius) zijn ook munten op het Valkhof gevonden.

(Nakijken op waarheid)

Source:

 

 

Create Your Own Website With JouwWeb