Centraal Justitieel Incassobureau

 

Jurjen van Gent afdelingshoofd Dienstverlening & Incasso bij het CJIB

 

Het CJIB handelt zonder mandaat. Het bij de KvK gedeponeerde mandaat is van 18 augustus 2020.

In 2021 is een nieuw mandaatbesluit van kracht geworden, waar in artikel 6 staat dat het mandaat van augustus 2020 is ingetrokken.

Je hoort publiekelijk na te kunnen gaan waarvoor iemand een mandaat heeft, echter is dit niet mogelijk omdat er geen actueel mandaat is gedeponeerd bij de KvK.

In het nieuwe mandaat van 2021(zie link) staat niets over de bevoegdheid om boetes of straffen op te leggen.

Op advies van de KvK heb ik melding gedaan bij de FIOD met het verzoek op te treden tegen het CJIB door deze de wet na te laten leven of het CJIB uit te schrijven uit het handelsregister en daarmee op te heffen.

 

Kijk op de site van de FIOD, daar vind je het e-mailadres waar je een klacht kan indienen. Daarbij kan je ook melden dat het CJIB niet alleen zonder mandaat handelt, maar zich ook niet houdt aan artikel 6.1.a en 6.1.c van het Handelsregisterbesluit 2008. Dit bepaalt dat de bestuurder(s) en functionaris(sen) moeten staan ingeschreven in het handelsregister van de KvK.

 

Aan uw verzoek ontbreekt daardoor iedere juridische basis. Wij betwisten dat u deze claim bij ......jou naam..... kunt neerleggen.

 

Vernietiging uitspreken tegen deze vordering op grond van art. 3:44, 3:49, 3:50 en 3:53 bw. Kijk in de voorbeeld brieven voor een en ander. Twee brieven zijn genoeg om in verzuim te werken.

 

Dat kan je eraan toevoegen. Er bestaat geen rechtsgeldigheid doordat er geen overeenkomst is. Dus dat is minimaal voldoende

 

Vernietiging uitspreken is zeer belangrijk en is niet alleen om toe te voegen.

 

 

Wel vertel ik u dat het CJIB uw standpunten niet deelt.
U bent Nederlands staatsburger en hebt vanuit die positie bepaalde rechten en plichten.
En geen enkele reden om aan te nemen dat u een uitzonderlijke positie ten opzichte van andere Nederlandse staatsburgers hebt.

 

Ik deel de CJIB-standpunten niet.

Ik ben een bewoner van de aarde met De Schepper יְהֹוָה (YHWH) als wetgever Koning en God.

Mijn nationaliteit is Hebreeuws tempel van de Heilige Geest ontvangen van יְהֹוָה mijn אֱלֹהִים (Elohiym/God/rechter/Koning wetgever/-maker) en ik heb vanuit die positie bepaalde rechten en plichten. En geen enkele reden om aan te nemen dat ik een Nederlands Staatsburger zou zijn. Een slaaf van een menselijk systeem.

 

Nationality:                           עִבְרִי / `Ibriy / Hebrew (וְהָעִבְרִיָּה) (Jeremiah 34:9)

                                               (Exodus 9:1, Jonah 1:9, Romans 11, Isaiah 56:1-7)

                                               Temple of the ‎רוּחַ הַקֹּדֶשׁ (Holy Ghost/ Ruach Hakodesh)

                                               (1 Corinthians 6:19)

                                               Received from יְהֹוָה (YeHoVaH) (Acts 5:32,

                                               2 Corinthians 6:16) 

                                               my אֱלֹהִים (Elohiym = God/Judge שָׁפַט / King מֶלֶךְ / Lawmaker חָקַק) 

                                               (Leviticus 11:44 a, Isaiah 33:22, Isaiah 43:15

                                               Article 4 and 15 (UVRM / UDHR)

 

 

 

Inhabitant of the land of:     אֶרֶץ Earth (Isaiah 24:17; 26:21, Psalm 33:13-14, Deuteronomy 10:14, Ezekiel 43)

Authority:                              Minister of הוֹשׁוּעַ (Yahushua) מָשִׁיחַ (Ha-Mashiach) of Heavens, Earth and Sea

                                               Mark 13:34, Revelation 1:6, sui juris (Ezekiel 43) Venia Aetatis, Divine Law, Dei Gratia

 

Romans 2:

28 For he is not a Jew who is one outwardly, nor is circumcision that which is outward in the flesh;

29 but he is a Jew who is one inwardly; and circumcision is that of the heart, in the Spirit, not in the letter; whose praise is not from men but from God.

 

Iedere ambtenaar moet een volmacht krijgen van de publiekrechtelijke rechtspersoon om zijn taken uit te voeren.

Check ook de titel wat de publiekrechtelijke rechtspersoon heeft vast gelegd bij de kvk

Ook al schrijft een ambtenaar nu met zijn naam dan moet die de eenmalige volmacht hebben van de publiekrechtelijke rechtspersoon en dat is er niet.

 

 

 

 

Opvragen machtiging schuldeiser

 

Art.13 GW

Persoonlijk, vertrouwelijk.

 

Geachte Desiree Verdaasdonk

 

N.a.v. een aangekondigd en uitgevoerde beslag door anonieme (schuldeiser), een medewerker van het Bedrijf Syncasso B.V.

 

Conform art.21 RV (naar waarheid te beantwoorden) en ik attendeer uw op art.150 RV (bewijslast aan claimer) aan mij te beantwoorden / stukken aan te leveren.

 

- de rechtsgeldige

 

Er moet een mens zijn naam aanwezig zijn die zonder mijn toestemming mijn bank heeft leeg geroofd.

Stelen is nog steeds stelen, ook al beweert een ander mens dat het niet zo is. Nr 8 van de 10 geboden "Gij zult niet STELEN".

 

Voor na onrechtmatig bankbeslag.

Bank opvragen machtiging schuldeiser

 

Conceptje exploot

 

Aangetekend

Art.13 GW

Persoonlijk, vertrouwelijk.

 

Geachte bij naam benoemde dir.

 

Nav. Onaangekondigd beslag door anonieme schuldeiser.

 

Conform art.21 RV (naar waarheid te beantwoorden) en attenderend op art.150 RV (bewijslast aan claimer) aan u te beantwoorden / stukken aan te leveren.

 

- de rechtsgeldige machtiging van de opdrachtgever conform art.156 RV in kleurenkopie aan te leveren (in geval digitale handtekening conform art.3:15 a BW ). U attenderende op art.3:71 BW, zoals beschreven  ‘terstond’ alstublieft! U tevens attenderend op bevestiging in art.6;37 BW ‘wie’ is schuldeiser /heeft juridische verantwoordelijkheid genomen?

Nb. Niet ‘wat’= Rechtspersoon maar ‘wie’= ID.

-indien reactie van ander dan aangeschrevene geschiedt (?),‘uw’ machtiging conform art.156 RV toe te voegen in kleurenkopie zodat geen juridische misverstanden volgen.

 

Mocht u gestelde termijn overschrijden ben ik genoodzaakt verdere juridische stappen te nemen bij verplichting onder art.135 SR 

Ik wijs u er tevens op dat in een civiele zaak ook een rechter bij constatering,… aangifte plicht heeft bij art.162 SV.

 

Aanleveringstermijn onder art.227 a&b SR 7 dagen.

 

 

Hoe te acteren in de rechtbank (=handelsrecht!)

1/ Identificatie als Man/Vrouw met enkel je voornaam. 

2/ Vanuit welk recht handelt u?

Publiek? Een vereniging mag u nooit verplichten tot deelname of donaties

Privaat? Toon mij het contract/overeenkomst welke ik met u zou hebben.

Diverse zaken hiermee met succes gewonnen.

 

 

Boete = Handelsvoorstel
Art 3:44 BW
Art 3:49 BW
Art 50 BW

Argumenten:
Art 1:1 BW: U bent vrij
Art 3:33 BW: Wilsverklaring
Art 3:44 BW: Overeenkomst onder bedrog is vernietigbaar

Er is geen getekende overeenkomst die wilt Evides ook niet

Art 6:61.1+2 BW
Art 6:62 BW

 

Vraag ook naar het proces-verbaal en acte van beschikking, rechtsgeldig en nat getekend door een bevoegd ambtenaar. Hebben ze niet, dus lopen ze daarop vast bij het gerecht. Zolang het niet in het wetboek van strafrecht staat zijn het bestuurlijke boetes.

 

 

Inning WAHV-sancties (Mulder), inning politie en OM-transacties (Trias);

tenuitvoerlegging, coördinatie en signalering van door de rechter of officier van justitie opgelegde straffen en/of maatregelen;

inningen van schikkingen inzake de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;

ten uitvoer leggen van rechtelijke uitspraken en beschikkingen inzake de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties;

het onder andere innen van bestuurlijke boetes en dwangsommen voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie en andere Rijksonderdelen;

inning strafbeschikkingen en inning bestuursrechtelijke geldschulden.

KVK-nummer: 01176224


Publiekrechtelijke Rechtspersoon
Hoofdvestiging
Vestigingsnummer: 000001338897
Tesselschadestraat 55, 8913 HA Leeuwarden
Bestaande handelsnamen: Centraal Justitieel Incassobureau

 

Source:


Bestaande handelsnamen: Centraal Justitieel Incassobureau

Centraal justitieel incassobureau
KVK-nummer: 01176224
Publiekrechtelijke Rechtspersoon
Rechtspersoon
Naam: Centraal Justitieel Incassobureau


Boetebon B.V.
Het afgeven, het exploiteren en het faciliteren van (boete)bonnen ter voldoening van boetes van (onder meer) gemeenten en/of het Centraal Justitieel Incassobureau. Toon minder
KVK-nummer: 69369658
Besloten Vennootschap
Hoofdvestiging
Vestigingsnummer: 000037725505
Hillegommerdijk 478, 2144KW Beinsdorp
Bestaande handelsnamen: Boetebon B.V.

 

 

R. Verkade (Hoofd dienstverlening schrijft brieven) is niet werkzaam bij het CJIB (is een ANBI)

Is niet bekend bij de Belastingdienst

functionaris publiekelijk rechtspersoon moet geregistreerd staan vooral als die besluiten maakt

formulier 18 en 26

Klachten Belastingdienst en de KvK.

Beste Leden,

In onze nieuwsbrieven vindt u steeds een nieuwe actie en/of een stappenplan om zelf bezwaren in te dienen en / of fraude en klachten te melden. Onze standaard brieven zullen ter beschikking staan. Via deze link kunt u bij de KvK een uitdraai opvragen waar u kunt zien of iemand een rechtsbevoegdheid heeft en / of tekenbevoegd is. Werkt iemand voor de staat dan kunt u via formulier 18 kijken of formulier 9a naar bevoegd bijvoorbeeld (de staat) en juist staat ingeschreven.

Voor een besloten vennootschap, deurwaarder of stichting is er formulier 13.
U belt de KvK en zegt dat u een functionaris wilt nakijken, bijvoorbeeld een rechter, dan vragen ze u het KvK-nummer waar de functionaris werkzaam is. Dan geeft u het KvK-nummer van de organisatie en dan zegt u erbij dat dit geen vrijwilliger is wat onder een publiekrechtelijke rechtspersoon valt want deze persoon vervuld taken waar een bevoegdheid voor nodig is en dat is formulier 18.
Verder moet de organisatie in het handelsregister staan waar de titel van functionarissen vermeld staat door een publiekelijk rechtspersoon. De Publiekelijke rechtspersoon is hier verantwoordelijk voor en moet alle titels vermelden van de organisatie waar ze werkzaam van zijn. 

Hieronder de betreffende formulieren die u nodig kunt hebben als u zoekt naar een ambtenaar die valt onder de publiekrechtelijke rechtspersoon zoals bijvoorbeeld het CAK. De rest van de formulieren kunt u gebruiken om te zien wie de aandeelhouders zijn van de ANBI-instellingen en wie daar de bevoegde rechtspersonen zijn. Deze zijn gekoppeld bij de KvK en de belastingdienst waar Uw donaties (giften) worden verwerkt. Daar bedoelen wij mee een deurwaarderskantoor of bijvoorbeeld uw zorgverzekeraar.

Aan te vragen formulieren van de tegenpartij bij de KvK:
Formulier 9a:    Vestiging van een rechtspersoon - Deze gebruiken we voor onderzoek bv deurwaarders
Formulier 13:    Gevolmachtigde - Deze is belangrijk voor een stichting, bijvoorbeeld WSG
Formulier 18:    Aanvullingen i.v.m publiekrechtelijke rechtspersoon, ambtenaren

Wij adviseren zelf de telefoongesprekken met de KvK op te nemen. Deze kunt u dan gebruiken om door te sturen naar de tegenpartij, dit zal weer een grotere reactie gaan geven en een directe confrontatie.

Met vriendelijk groet,
Team Plate

LUISTER MENSEN, HET BALLETJE GAAT ROLLEN!!!💥💥💥

HET LEGER WAKKERE MENSEN WORDT GROTER EN GROTER, HET VERZET TEGEN DEZE CRIMINELE OVERHEID GAAT NU SERIEUZE VORMEN AANNEMEN.

ER WORDEN ARRESTATIES VOORBEREID OM CRIMINELEN WERKZAAM VOOR OVERHEIDSORGANISATIES OP TE PAKKEN!

PLEASE SHARE! 💃🕺💃🕺💥🕊❤️

Mandaat CJIB

 

1 De functie Strategisch Manager wordt binnen het CJIB Opgavemanager, (Afdelings)hoofd of Programmadirecteur IT, Data & Innovatie genoemd.

Leeuwarden

2 maart 2021

De Algemeen Directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau van het Ministerie van Justitie en Veiligheid,

A. Hazelhoff

 

Source:

Algemeen

 

Bij de directie Executie zijn per 1 maart 2021 de taken voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen belegd. In aansluiting op de intakerol van de directie Executie in het USB design zijn de Centrale Autoriteit en aanverwante internationale activiteiten per 1 oktober 2022 binnen deze directie gepositioneerd. Vanaf die datum neemt de directie Executie besluiten ten aanzien van

  • 1.overdracht tenuitvoerlegging aan andere EU-lidstaat en

  • 2.opschorting tenuitvoerlegging inkomende geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie.

Met dit besluit wordt daar invulling aan gegeven.

 

Daarnaast is in dit ondermandaat de verrekenbevoegdheid voor de administratiefrechtelijke beslissingen expliciet opgenomen.

 

Leeuwarden, 12 april 2023

 

De Algemeen Directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau van het Ministerie van Justitie en Veiligheid,A. Hazelhoff

 

Source:

 

Centraal Justitieel Incassobureau
Inning WAHV-sancties (Mulder), inning politie- en OM-transacties (Trias); tenuitvoerlegging, coördinatie en signalering van door de rechter of officier van justitie opgelegde straffen en/of maatregelen; inningen van schikkingen inzake de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel; ten uitvoer leggen van rechtelijke uitspraken en beschikkingen inzake de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties; het onder andere innen van bestuurlijke boetes en dwangsommen voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie en andere Rijksonderdelen; inning strafbeschikkingen en inning bestuursrechtelijke geldschulden.Toon minder
KVK-nummer: 01176224
Publiekrechtelijke Rechtspersoon
Hoofdvestiging
Vestigingsnummer: 000001338897
Tesselschadestraat 55, 8913HA Leeuwarden
Naam:Centraal Justitieel Incassobureau

Valkuilen bij contracteren met publiekrechtelijke rechtspersonen

Mr. M.J. Woodward

  • Inleiding

    Vele privaatrechtelijke rechtspersonen, waaronder ondernemingen, zullen op enig moment een overeenkomst sluiten met een publiekrechtelijke rechtspersoon (in de volksmond dikwijls de ‘overheid’ genoemd). Denkbaar is dat een onderneming goederen of diensten aanbiedt die een publiekrechtelijke rechtspersoon wenst te verwerven, een onderneming een samenwerking met een publiekrechtelijke rechtspersoon aangaat of een perceel grond van een publiekrechtelijke rechtspersoon koopt. Dikwijls is de verwachting dat de onderneming dan te maken heeft met een gelijkwaardige wederpartij. Daarmee wordt soms over het hoofd gezien dat publiekrechtelijke rechtspersonen – ook bij privaatrechtelijke rechtshandelingen – een bijzondere positie innemen in het rechtsverkeer.

    Door middel van deze bijdrage wordt beoogd de positie van publiekrechtelijke rechtspersonen in ons rechtsverkeer op een praktische wijze inzichtelijk te maken. Daartoe zal worden stilgestaan bij het onderscheid tussen publiekrechtelijke rechtspersonen en bestuursorganen en de mede daaruit voorvloeiende complicaties op het terrein van vertegenwoordiging en volmacht. Tevens zal worden ingegaan op de doorwerking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het privaatrecht en enige bijzonderheden die verband houden met de Wet openbaarheid van bestuur (WOB).

    Vanwege de praktische insteek van deze bijdrage wordt het uitgangspunt gehanteerd dat de publiekrechtelijke rechtspersoon bevoegd is tot gebruikmaking van het privaatrecht (in plaats van het publiekrecht). Dat bij dit uitgangspunt regelmatig vraagtekens kunnen worden geplaatst, is reeds onderwerp geweest van vele artikelen en handboeken die naar aanleiding van het standaardarrest Staat/Windmill1 over dit onderwerp zijn verschenen. In deze bijdrage zal dit onderwerp onbesproken blijven.

  • Rechtspersonen en bestuursorganen

    Een privaatrechtelijke rechtspersoon kan niet zonder meer rechtshandelingen verrichten. Hij is immers een juridische entiteit. Voor deelname aan het rechtsverkeer is vereist dat een natuurlijke persoon deze rechtshandelingen namens de privaatrechtelijke rechtspersoon verricht. Welke personen daartoe zijn bevoegd, volgt in beginsel uit de statuten.

    Een soortgelijke systematiek geldt ten aanzien van de overheid. Als equivalent van de privaatrechtelijke rechtspersoon – en dus deelnemer aan het privaatrechtelijke rechtsverkeer – kent de wet de publiekrechtelijke rechtspersoon. De meest ‘bekende’ publiekrechtelijke rechtspersonen zijn opgesomd in artikel 2:1 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW):

    ‘De Staat, de provincies, de gemeenten, de waterschappen, alsmede alle lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is verleend, bezitten rechtspersoonlijkheid.’

    Indien daartoe in een formele wet een grondslag wordt geboden, kunnen ook andere lichamen waaraan een deel van de overheidstaak is opgedragen rechtspersoonlijkheid bezitten (art. 2:1 lid 2 BW). Evenals ten aanzien van privaatrechtelijke rechtspersonen geldt ten aanzien van publiekrechtelijke rechtspersonen dat zij – voor wat betreft het vermogensrecht – met natuurlijke personen gelijk worden gesteld (art. 2:5 BW). Dit betekent onder meer dat publiekrechtelijke rechtspersonen in de praktijk de contractspartner van privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen zijn.

    Zoals een privaatrechtelijke rechtspersoon slechts rechtshandelingen kan verrichten door tussenkomst van zijn bestuurders (of andere vertegenwoordigingsbevoegde personen), kan een publiekrechtelijke rechtspersoon slechts rechtshandelingen verrichten bij wege van zijn bestuursorganen. Onder een bestuursorgaan verstaat artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.

    De bekendste – en in de praktijk meest voorkomende – bestuursorganen zijn op provincieniveau de colleges van gedeputeerde staten en provinciale staten en op gemeentelijk niveau het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. De wijze waarop deze bestuursorganen ‘hun’ publiekrechtelijke rechtspersonen vertegenwoordigen, is neergelegd in de Provinciewet (Provw) respectievelijk de Gemeentewet (Gemw). De inhoud van deze wetten is grotendeels vergelijkbaar. Hierna zal voornamelijk worden aangesloten bij de gemeentelijke situatie.

    Artikel 160 lid 1 Gemw wijst het college van burgemeester en wethouders aan als het bevoegde bestuursorgaan om ‘tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de gemeente te besluiten’. Het contracteren met een privaatrechtelijke rechtspersoon kwalificeert als een dergelijke privaatrechtelijke rechtshandeling. In artikel 160 lid 2 Gemw is een nadere uitwerking van deze bepaling opgenomen voor enkele bijzondere privaatrechtelijke rechtshandelingen, waaronder ook voor het aangaan van publiek-private samenwerkingsvormen, waarbij ook de gemeenteraad moet worden geconsulteerd:

    ‘Het college besluit slechts tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.’

    Volledigheidshalve moet erop worden gewezen dat de gemeenteraad ook desgevraagd of in geval van ingrijpende gevolgen voor de gemeente dient te worden ingelicht over voorgenomen privaatrechtelijke rechtshandelingen, zo volgt uit artikel 169 lid 4 Gemw:

    ‘(Het college en elk van zijn leden afzonderlijk) geven de raad vooraf inlichtingen over de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder e, f, g en h, indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente. In het laatste geval neemt het college geen besluit dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.’

    Ten slotte geldt dat in de praktijk een onwerkbare situatie zou ontstaan als telkens slechts het voltallige college van burgemeester en wethouders bevoegd zou zijn privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten. Derhalve voorziet de Gemw in de vertegenwoordiging van de gemeente in en buiten rechte door de burgemeester (art. 171 lid 1 Gemw).

    Kortom, uit het hiervoor geschetste wettelijke kader vloeit voort dat indien een privaatrechtelijke rechtspersoon wenst te contracteren met een publiekrechtelijke rechtspersoon (in dit voorbeeld ‘de gemeente’) de vertegenwoordigingsbevoegde – in dit geval de burgemeester – zijn handtekening onder de overeenkomst zal zetten. Hij is hiertoe slechts bevoegd nadat het college van burgemeester en wethouders daartoe heeft besloten en – in voorkomende gevallen – nadat de gemeenteraad daarover is ingelicht en zijn wensen en bedenkingen heeft geuit. Volledigheidshalve wordt hierbij nog opgemerkt dat op dit contracteren in ieder geval de regels van het BW van toepassing zijn.

    In theorie is hiermee een sluitend systeem gecreëerd, maar in de praktijk treden diverse complicaties op. De belangrijkste daarvan is dat de gewenste overeenkomst tussen de gemeente en de privaatrechtelijke rechtspersoon het resultaat is van een langdurig onderhandelingsproces, waarbij normaliter aan gemeentezijde een aantal ambtenaren het woord heeft gevoerd. De burgemeester heeft dus niet daadwerkelijk namens de gemeente ‘aan tafel’ gezeten en het college van burgemeester en wethouders is evenmin op de hoogte van het onderhandelingsresultaat. Dit heeft in beginsel tot gevolg dat geen overeenkomst tot stand kan komen totdat – maar slechts nadat – de noodzakelijke besluitvorming op basis van de Gemw heeft plaatsgevonden.2

    Een praktische tegemoetkoming bestaat eruit dat de privaatrechtelijke rechtspersoon voorafgaand aan de daadwerkelijke onderhandelingen het college van burgemeester en wethouders verzoekt te besluiten tot het aangaan van een nader uit te onderhandelen overeenkomst. Vervolgens zullen de onderhandelingen van gemeentezijde dan kunnen worden gevoerd door één of meer ambtenaren. In het onderhandelingsresultaat zal vervolgens de ontbindende of opschortende voorwaarde (moeten) zijn opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders instemt met het eindresultaat van de onderhandelingen.

    Deze oplossing lijkt weliswaar praktisch en eenvoudig, maar kan – vanuit het perspectief van de privaatrechtelijke rechtspersoon – toch frustrerend zijn: gelet op de complexe besluitvormingsprocessen binnen de gemiddelde Nederlandse gemeente betekent een dergelijke voorwaarde niet zelden dat na het afronden van de onderhandelingen gedurende twee tot drie maanden een zwaard van Damocles boven de overeenkomst hangt.

    Deze oplossingsrichting is bovendien niet zonder grenzen. Een van die grenzen is gelegen in artikel 6:23 lid 1 BW. Dit artikellid bepaalt dat wanneer een partij die bij de niet-vervulling van een ontbindende of opschortende voorwaarde belang had de vervulling daarvan heeft belet, de voorwaarde als vervuld kan gelden indien de redelijkheid en billijkheid dit verlangen.

    Dat dit artikellid ook onverkort van toepassing kan zijn op overeenkomsten tussen een publiekrechtelijke rechtspersoon en een privaatrechtelijke rechtspersoon, ondervond recentelijk de gemeente Almere. Na jarenlange onderhandelingen met een supermarktondernemer verschool de gemeente zich achter de opschortende voorwaarde van instemming door het college van burgemeester en wethouders met de desbetreffende overeenkomst. De supermarktondernemer meende dat een overeenkomst tot stand was gekomen en beriep zich hierbij op artikel 6:23 lid 1 BW.

    In antwoord hierop stelde de gemeente zich op het standpunt dat van toepassing van artikel 6:23 lid 1 BW pas sprake kan zijn, indien tussen partijen een overeenkomst onder opschortende voorwaarde tot stand is gekomen. Artikel 160 lid 1 aanhef en onder e Gemw brengt echter mee dat geen rechtsgeldige overeenkomst onder opschortende voorwaarde tot stand kan komen zonder dat het college van burgemeester en wethouders tot het aangaan daarvan heeft besloten, zo beredeneerde de gemeente. De Hoge Raad oordeelde anders:

    ‘De bepaling van art. 160 lid 1, aanhef en onder e, Gemeentewet kent het college van B&W de bevoegdheid toe tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Deze bevoegdheid sluit niet uit dat (...) met instemming van B&W onderhandelingen over een voorgenomen privaatrechtelijke rechtshandeling namens de gemeente door ambtenaren kunnen worden gevoerd en dat als resultaat van die onderhandelingen een rechtshandeling tot stand komt onder de voorwaarde van goedkeuring door het college van B&W. In een dergelijk geval kan (...) een zodanige voorwaarde (door partijen of de rechter) worden aangemerkt als opschortende voorwaarde in de zin van art. 6:21 BW, zodat in voorkomend geval ook art. 6:23 lid 1 BW toepassing kan vinden. Daartoe is niet nodig dat de onderhandelaars van de zijde van de gemeente een mandaat (van B&W) hebben om de gemeente te binden, omdat vanwege de opschortende voorwaarde de overeenkomst de gemeente pas bindt nadat de voorwaarde in vervulling is gegaan (of op grond van art. 6:23 geacht wordt in vervulling te zijn gegaan).’3

    Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het systeem van de artikelen 160 en 171 Gemw niet in alle gevallen sluit. In uitzonderlijke gevallen kan ook zonder uitdrukkelijke besluitvorming van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in artikel 160 Gemw een overeenkomst tot stand komen.

  • Vertegenwoordiging en volmacht

    Hiervoor werd gesuggereerd dat overeenkomsten tussen een privaatrechtelijke rechtspersoon en de gemeente van gemeentezijde door de burgemeester moeten worden ondertekend en dat hieraan voorafgaand – behoudens enkele uitzonderlijke gevallen – een besluit van het college van burgemeester en wethouders is vereist. Naar de letter van de wet is dit een juiste gang van zaken. Echter vooral in grote gemeenten zou het volstrekt onhoudbaar zijn indien aan elke overeenkomst een specifiek besluit van het voltallige college ten grondslag moet liggen en elk besluit vervolgens ter ondertekening het bureau van de burgemeester dient te bereiken.

    In de praktijk kennen de meeste – zo niet alle – gemeenten daarom een regeling waarin delegatie (de overdracht van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten door een bestuursorgaan) en mandaat (de uitoefening van bevoegdheden in naam van een bestuursorgaan) van bevoegdheden zijn neergelegd en waarin tevens een lijst met gevolmachtigden is opgenomen.

    Deze laatstgenoemde figuur stamt rechtstreeks uit het vermogensrecht. Artikel 3:60 BW bepaalt dat volmacht de bevoegdheid is die een volmachtgever (in dezen: de burgemeester) verleent aan de ander, de gevolmachtigde (in dezen: de ambtenaar in kwestie), om in zijn naam rechtshandelingen te verrichten.

    Bij de eerstgenoemde figuur, het mandaat, is een nadere toelichting op zijn plaats. Immers, in artikel 10:1 Awb is verankerd dat onder mandaat wordt verstaan: ‘de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen’.

    Besluiten kwalificeren als publiekrechtelijke rechtshandelingen, terwijl bij het contracteren met gemeenten juist privaatrechtelijke rechtshandelingen aan de orde zijn. Voor het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen voorziet artikel 10:12 Awb in een schakelbepaling, waarvan de inhoud erop neerkomt dat de bepalingen in de Awb over mandaat van overeenkomstige toepassing zijn indien een bestuursorgaan een volmacht verleent aan personen werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid (lees: ambtenaren) tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen.

    Een voorbeeld ter illustratie: gemeenten zijn dikwijls betrokken bij de verkoop van gronden aan projectontwikkelaars. In het geval van ambitieuze prestigeprojecten is denkbaar dat de ‘koninklijke route’ wordt gevolgd, zoals in de hiervoor geschetste wettelijke bepalingen is neergelegd. Indien de gemeente echter enige groenstroken wenst te verkopen, dan voorziet dikwijls de algemene delegatie-, mandaat- en volmachtregeling in mandatering van (bijvoorbeeld) het hoofd van de afdeling grondzaken om namens het college te besluiten tot de grondverkoop, alsmede in de volmacht om de grondverkoopovereenkomst namens de burgemeester te tekenen.

    Een nadeel van deze oplossing vanuit het perspectief van de contractuele wederpartij van de gemeente is dat niet alle gemeenten zo attent zijn om de algemene delegatie-, mandaat- en volmachtregeling op de gemeentelijke website te publiceren. Voor zover de regeling weliswaar op een algemeen toegankelijke locatie is gepubliceerd, is vaak niet of nauwelijks te verifiëren of sprake is van een actuele regeling. In een aantal gevallen wordt aan de titel van de regeling weliswaar een specifiek jaartal toegevoegd, maar daarmee is nog niet gezegd dat de regeling ook jaarlijks wordt bijgewerkt en opnieuw wordt vastgesteld.

    Aanbevelenswaardig is daarom, voorafgaand aan ondertekening van de overeenkomst met de gemeente, nadrukkelijk navraag te doen naar (bescheiden waaruit blijkt van) de bevoegdheid van de voorgenomen ‘ondertekenaar’ van gemeentezijde. Immers, indien een ambtenaar zijn volmacht overschrijdt, heeft dit in beginsel tot gevolg dat tussen de gemeente en een privaatrechtelijke rechtspersoon geen overeenkomst tot stand komt.4 In een dergelijk geval is sprake van onbevoegde vertegenwoordiging.

    Dit is anders in het geval de gemeente de door de ambtenaar onbevoegd verrichte rechtshandeling bekrachtigt. Dan kan in weerwil van de onbevoegde vertegenwoordiging alsnog een overeenkomst tot stand komen. De gedachte hierachter is dat de gemeente er geen belang bij heeft wanneer een rechtshandeling niet aan haar wordt toegerekend, als zij daarbij juist is gebaat. Tenzij voor de totstandkoming van de rechtshandeling een vormvereiste geldt (zoals het verlijden van een notariële akte voor de levering van een onroerende zaak), kan normaliter worden volstaan met een schriftelijke bevestiging van de gemeente dat zij de rechtshandeling bekrachtigt.

    Ook indien de privaatrechtelijke rechtspersoon op grond van gedragingen of verklaringen van de gemeente erop mocht vertrouwen dat de ambtenaar bevoegd was tot het verrichten van de rechtshandeling (‘opgewekte schijn’), kan onder omstandigheden – ondanks de onbevoegde vertegenwoordiging – alsnog een overeenkomst tot stand komen. De jurisprudentie over dit onderwerp is buitengewoon casuïstisch, aangezien de rechter zal moeten vaststellen of in het concrete geval door de gemeente (of een andere publiekrechtelijke rechtspersoon) de schijn van bevoegde vertegenwoordiging is gewekt. Enig houvast is te vinden in het befaamde arrest Kleuterschool Babbel:

    ‘Het (...) eerste middel komt terecht op tegen ’s Hofs oordeel dat voor de vraag of een Gemeente voor de gedragingen van een wethouder kan worden aangesproken, beslissend is of de wethouder in de Gemeentewet als orgaan van de Gemeente wordt erkend. De gedragingen van een wethouder kunnen immers ook dan een onrechtmatige daad van de Gemeente opleveren, wanneer zij in het maatschappelijk verkeer als gedragingen van de gemeente hebben te gelden. Aangenomen moet worden dat dit het geval is, wanneer de gedragingen van een wethouder van onderwijs bestaan in het doen van uitlatingen in zijn hoedanigheid ter zake van de aansprakelijkheid voor gebreken in de bouw van een in de gemeente gevestigde kleuterschool.’5

    Een recent voorbeeld van een geslaagd beroep op een door een publiekrechtelijke rechtspersoon gewekt vertrouwen heeft betrekking op de redding van voetbalclub Vitesse. Medio 2001 verkeerde de voetbalclub in een financiële noodsituatie. Enkele private financiers van Vitesse hadden een reddingsplan opgesteld, op basis waarvan op initiatief van de portefeuillehouder financiën van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: GS) crisisbesprekingen zijn gevoerd, waarbij vier van de vijf Gelderse gedeputeerden aanwezig waren. Daarbij zijn plannen besproken op grond waarvan ook de provincie een financiële bijdrage zou leveren. De private financiers hebben vervolgens uitvoering gegeven aan hun aandeel van de plannen en zeer aanzienlijke financiële verplichtingen op zich genomen. Voor de financiële hulpplannen van GS bleek uiteindelijk onvoldoende politiek draagvlak te bestaan bij provinciale staten van Gelderland (hierna: PS).

    Vitesse en haar financiers hebben vervolgens schadevergoeding gevorderd van de provincie omdat de toezeggingen van de gedeputeerden niet waren nagekomen, onder meer resulterende in het mislopen door Vitesse van een korting op de huurprijs voor stadion ‘Gelredome’. Nadat het Gerechtshof Arnhem de ‘hoofdregel’ – dat in beginsel alleen bevoegd gedane toezeggingen de provincie kunnen binden, tenzij de provincie zélf door een handelen of nalaten de (toerekenbare) schijn heeft gewekt dat de toezegging bevoegd namens de provincie is gedaan6 – reeds had bevestigd, oordeelde de Hoge Raad na een jarenlang juridisch gevecht dat slechts onder bijzondere omstandigheden aansprakelijkheid van de provincie kan worden aangenomen voor toezeggingen van haar gedeputeerden. Volgens de Hoge Raad hadden de gedragingen van de gedeputeerden in deze zaak in het maatschappelijk verkeer echter te gelden als gedragingen van de provincie (en niet als handelingen op eigen naam), waarmee Vitesse en haar financiers zijn bewogen zeer aanzienlijke financiële verplichtingen aan te gaan. Het lag niet op de weg van Vitesse en haar financiers navraag te doen naar de bevoegdheid van de gedeputeerden om toezeggingen te doen. In de gegeven omstandigheden mocht van de gedeputeerden worden verwacht voldoende duidelijk een voorbehoud te maken ter zake de toestemming van PS, dan wel uitdrukkelijk te waarschuwen dat de provincie slechts een inspanningsverplichting op zich nam. Nu de gedeputeerden dit hadden nagelaten, heeft de provincie Vitesse en haar financiers op het verkeerde been gezet en jegens hen onrechtmatig gehandeld.7

  • Doorwerking algemene beginselen van behoorlijk bestuur

    Een meer publiekrechtelijke ‘vertaling’ van de hiervoor besproken problematiek van onbevoegde vertegenwoordiging is of bij de desbetreffende privaatrechtelijke rechtspersoon het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de overeenkomst rechtsgeldig werd aangegaan en/of ondertekend, alsmede of dientengevolge het vertrouwensbeginsel met zich brengt dat de gemeente dit gerechtvaardigde vertrouwen gestand moet doen.

    Het vertrouwensbeginsel is een van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze rechtsbeginselen zijn deels gecodificeerd (in de Awb) en deels ongecodificeerd (volgen uit de jurisprudentie en doctrine) en normeren in de eerste plaats het publiekrechtelijk handelen van bestuursorganen. Deze beginselen kunnen daarnaast ook een rol spelen bij privaatrechtelijke rechtshandelingen van publiekrechtelijke rechtspersonen.8 Artikel 3:14 BW bepaalt immers dat een bevoegdheid die iemand (onder wie ook publiekrechtelijke rechtspersonen) krachtens het privaatrecht toekomt, niet mag worden uitgeoefend in strijd met de geschreven of ongeschreven regels van het publiekrecht. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn voorbeelden van dergelijke regels van publiekrecht.

    De Awb kent een soortgelijke bepaling. In artikel 3:1 lid 2 Awb is neergelegd dat de in de afdelingen 3.2 tot en met 3.4 Awb gecodificeerde beginselen van overeenkomstige toepassing zijn op andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten, waaronder dus ook privaatrechtelijke rechtshandelingen, voor zover de aard van die rechtshandeling zich daartegen niet verzet. Als gevolg hiervan zijn publiekrechtelijke rechtspersonen onder meer gehouden alle nodige kennis te verzamelen over de relevante feiten en de af te wegen belangen, mogen zij geen misbruik maken van toegekende bevoegdheden en mogen de gevolgen van de te sluiten overeenkomst voor één of meer betrokkenen geen onevenredig nadelige gevolgen hebben in verhouding tot het met de overeenkomst te dienen doel.

    De belangrijkste consequentie van deze bepalingen uit het BW en de Awb is dat publiekrechtelijke rechtspersonen in verhouding tot privaatrechtelijke rechtspersonen minder vrijheid genieten bij het maken van de keuze met wie en onder welke voorwaarden zij wensen te contracteren. Het gelijkheidsbeginsel speelt hierbij een grote rol. Aan de hand van transparante en objectieve criteria moet een publiekrechtelijke rechtspersoon kunnen aangeven waarom hij bijvoorbeeld wel met de ene privaatrechtelijke rechtspersoon, maar niet met de andere privaatrechtelijke rechtspersoon in zee wil gaan, of waarom hij bijvoorbeeld in het ene geval wel een bankgarantie verlangt van de privaatrechtelijke rechtspersoon met wie hij contracteert en in het andere geval niet.9

    Ter illustratie dient het aanbestedingsrecht. Dit rechtsgebied is als geen ander erop gericht een gelijk speelveld te garanderen, zodat iedere mogelijke contractspartner van de aanbestedende overheidspartij een gelijke kans heeft in aanmerking te komen voor het sluiten van een overeenkomst met de desbetreffende publiekrechtelijke rechtspersoon. Veelal maakt een conceptovereenkomst deel uit van de stukken die in de aanbestedingsprocedure voor alle partijen beschikbaar zijn, opdat alle potentiële contractspartners zich zien verzekerd van een gelijkluidend aanbod.

    Vervolgens rijst de vraag wat de gevolgen kunnen zijn indien een overeenkomst tussen een publiekrechtelijke rechtspersoon en een privaatrechtelijke rechtspersoon tot stand komt in strijd met één of meer van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.

    Uit artikel 3:40 lid 1 BW volgt dat een overeenkomst die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde nietig is. Met de zinsnede ‘goede zeden of de openbare orde’ heeft de wetgever bedoeld te verwijzen naar de normen van ongeschreven recht die in de samenleving als fundamenteel worden ervaren,10 waaronder enige algemene beginselen van behoorlijk bestuur.11 Ook overeenkomsten in strijd met een dwingende wetsbepaling zijn in beginsel nietig, tenzij de wetsbepaling uitsluitend strekt ter bescherming van een van de partijen bij de overeenkomst, in welk geval de overeenkomst vernietigbaar is (art. 3:40 lid 2 BW). In dat laatste geval is de overeenkomst geldig, tenzij een beroep wordt gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst en dit beroep wordt gehonoreerd. Nietigheid vindt daarentegen van rechtswege plaats. Mogelijk is overigens dat slechts één of meer bedingen uit de overeenkomst nietig zijn en niet de gehele overeenkomst (art. 3:41 BW).

    Ter afsluiting van deze paragraaf kan nog de vraag worden opgeworpen in hoeverre naast de doorwerking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in het privaatrechtelijk handelen van publiekrechtelijke rechtspersonen, ruimte bestaat voor de toepassing van de typisch privaatrechtelijke notie van de redelijkheid en billijkheid. Binnen de juridische doctrine is hierover een nadrukkelijk verschil van mening zichtbaar. Gelet op de praktische insteek van deze bijdrage voert het te ver hierop in detail in te gaan. Volstaan wordt met het signaleren dat het ene ‘kamp’ van mening is dat met de toepassing van de redelijkheid en billijkheid uit het BW geen wezenlijk ander resultaat kan worden bereikt dan door de toepassing van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het andere ‘kamp’ stelt zich op het standpunt dat deze grootheden niet op één lijn zijn te stellen, omdat bijvoorbeeld de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uitdrukkelijker dan de redelijkheid en billijkheid in verschillende soorten zijn te onderscheiden en daardoor een meer gedifferentieerde benadering mogelijk maken.12

  • Geheimhouding vs. Wet openbaarheid van bestuur

    Het ligt in het hart van menig ondernemer dat hij zijn afspraken en overeenkomsten met derden voor zijn concurrenten verborgen wenst te houden. Deze geheimhouding waarborgt tot op een zekere hoogte een voordeel van deze ondernemer ten opzichte van zijn concurrenten. Dit verklaart ook waarom de meeste overeenkomsten waarbij alleen privaatrechtelijke rechtspersonen zijn betrokken een geheimhoudingsclausule bevatten, dikwijls vergezeld van stevige boetebedragen in geval van overtreding daarvan. In het licht hiervan zullen privaatrechtelijke rechtspersonen vaak in hun overeenkomsten met publiekrechtelijke rechtspersonen soortgelijke geheimhoudingsclausules willen opnemen.

    Publiekrechtelijke rechtspersonen zullen aan deze wens niet zonder meer tegemoet kunnen komen, aangezien zij in veel gevallen deze geheimhouding niet kunnen garanderen. Hieraan staat de WOB in de weg. Op basis van deze wet kan eenieder een verzoek om informatie – neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid – richten tot een bestuursorgaan (art. 3 lid 1 WOB). Een bestuurlijke aangelegenheid is in de WOB gedefinieerd als een aangelegenheid die betrekking heeft op het beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en uitvoering daarvan.

    In dit verband wordt geen onderscheid gemaakt tussen ‘publiekrechtelijke aangelegenheden’ en ‘privaatrechtelijke aangelegenheden’. Informatie neergelegd in documenten over te sluiten en gesloten overeenkomsten met privaatrechtelijke rechtspersonen (waaronder de overeenkomsten zelf) zijn daarmee voor eenieder op te vragen bij een bestuursorgaan. In beginsel dient het bestuursorgaan de verzochte informatie te verstrekken. Ter bescherming van derden – waaronder in een voorkomend geval ook privaatrechtelijke rechtspersonen – kent de WOB enige uitzonderingen en beperkingen op deze verplichte informatieverstrekking.

    De voor privaatrechtelijke rechtspersonen meest belangrijke uitzondering is neergelegd in artikel 10 lid 1 sub c WOB: het verstrekken van informatie over bedrijfs- en fabricagegegevens die door privaatrechtelijke rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld, dient achterwege te blijven. Volgens vaste jurisprudentie dient het begrip ‘bedrijfs- en fabricagegegevens’ restrictief te worden uitgelegd:

    ‘Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces, dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend de financiële bedrijfsvoering betreffen, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt.’13

    In de praktijk kan met een beroep op dit artikellid meestal – maar niet altijd14 – worden voorkomen dat ten minste de meest concurrentiegevoelige informatie over prijzen, hoeveelheden, toeleveranciers en afnemers moet worden openbaar gemaakt. Van belang is dat de verstrekker van de informatie de vertrouwelijkheid daarvan heeft beoogd en dat dit ook blijkt uit het document.15

    Verstrekking van informatie door een bestuursorgaan kan eveneens achterwege blijven indien daarmee de onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken (rechts)personen of derden wordt voorkomen en hun belangen dienen te prevaleren boven het belang dat is gemoeid met de verstrekking van de verzochte informatie (art. 10 lid 2 sub g WOB). Denkbaar is daarom dat deze uitzonderingsgrond wordt aangewend om te voorkomen dat gevoelige informatie bij concurrenten terechtkomt, in het bijzonder wanneer ook contractueel geheimhouding is overeengekomen. In de jurisprudentie wordt echter als uitgangspunt gehanteerd:

    ‘Voor zover het college aanvoert dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat met één van de betrokkenen geheimhouding is overeengekomen, oordeelt de Afdeling dat dit een factor van belang kan zijn voor zover het gaat om gegevens die slechts op grond van de belofte van geheimhouding zijn verstrekt.’16

    Een bestuursorgaan kan met een beroep op deze uitzonderingsgrond dus niet zonder meer aan openbaarmaking ontkomen als contractueel is overeengekomen niet tot openbaarmaking te zullen overgaan. De contractuele geheimhouding is echter wel een aspect dat het bestuursorgaan in zijn belangenafweging kan betrekken.

    In sommige gevallen zijn privaatrechtelijke rechtspersonen juist gebaat bij het vergaren van informatie. Te denken valt aan de projectontwikkelaar die inzicht wenst in de totstandkoming van grondprijzen binnen een gemeente of informatie wil vergaren over exploitatieberekeningen. In dergelijke gevallen mag de verstrekking van informatie door de gemeente achterwege blijven, indien het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de gemeente (art. 10 lid 2 sub b WOB).17

    Ondanks deze – en diverse in relatie tot privaatrechtelijke rechtspersonen minder toepasselijke – uitzonderingsgronden en beperkingen op het beginsel van verplichte informatieverstrekking door bestuursorganen dienen privaatrechtelijke rechtspersonen telkens in het achterhoofd te houden dat de documenten die zij in het kader van een onderhandelings- en contracteringsproces aan de overheid verstrekken, mogelijk ook aan anderen moeten worden verstrekt. Dit risico kan enigszins worden beperkt door nadrukkelijk aan te geven dat de verstrekte informatie vertrouwelijk is. Ook het opnemen van een geheimhoudingsclausule in de overeenkomst kan daartoe bijdragen.

  • Conclusie

    In deze bijdrage heb ik inzichtelijk gemaakt dat het contracteren tussen publiekrechtelijke rechtspersonen en privaatrechtelijke rechtspersonen primair wordt beheerst door de gebruikelijke spelregels van het BW. Gelet op het feit dat overeenkomsten met publiekrechtelijke rechtspersonen echter op een meer formele wijze tot stand komen dan overeenkomsten tussen louter private partijen, omdat de vertegenwoordiging van publiekrechtelijke rechtspersonen niet altijd eenvoudig is te doorgronden en met name omdat vele publiekrechtelijke normen doorwerken in het privaatrechtelijk handelen van publiekrechtelijke rechtspersonen, is het contracteren met publiekrechtelijke rechtspersonen geen sinecure.

Noten

  • 1 HR 26 januari 1990, NJ 1991, 393.

  • 2 Vgl. voor recente voorbeelden: Rb. Arnhem 1 juni 2011, RCR 2011, 91 en Hof Arnhem 13 december 2011, NJF 2012, 67.

  • 3 HR 1 juni 2012, LJN BV1748, r.o. 3.10.2.

  • 4 Vgl. o.m. HR 31 januari 1997, NJ 1998, 704 m.nt. C.J.H. Brunner (Reisbureau De Globe BV/Provincie Groningen).

  • 5 Vgl. o.m. HR 6 april 1979, NJ 1980, 34 (Kleuterschool Babbel).

  • 6 Hof Arnhem 3 juni 2008, LJN BD6676, r.o. 4.7.

  • 7 HR 25 juni 2010, AB 2010, 334 m.nt. F.J. van Ommeren en NJ 2010, 371.

  • 8 HR 27 maart 1987, NJ 1987, 727.

  • 9 A.A. van Rossum, Van contact naar contract, Den Haag: Vereniging Nederlandse Gemeenten 2003, p. 60.

  • 10 J.H. Nieuwenhuis e.a., Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, toelichting bij art. 3:40 BW.

  • 11 Vgl. o.m. HR 3 april 1998, NJ 1998, 588 (Alkemade/Hornkamp).

  • 12 Een overzicht is opgenomen in A.A. van Rossum, Contracteren met de overheid, Tijdschrift Contracteren 2005, p. 92.

  • 13 O.m. ABRvS 29 april 2008, LJN BD0771 en ABRvS 6 juni 2012, LJN BW7607.

  • 14 Vgl. bijv. ABRvS 30 mei 2012, LJN BW6910.

  • 15 Rb. Haarlem 17 september 2009, LJN BJ8008.

  • 16 ABRvS 20 juni 2007, LJN BA7618.

  • 17 ABRvS 18 februari 2009, AB 2009, 171.

 

 

KVK 26 Inschrijving

                       Functionaris voor een publiekrechtelijke rechtspersoon

KVK 18 Aanvulling

                                     Op andere Handelsregisterformulieren

 

Inschrijven functionaris publiekrechtelijk rechtspersoon

 

Source:

 

 

Nog een feitje. Alle CJIB medewerkers die jou de boete opsturen zijn officieel BOA. Dat geeft weer de kans om de bevoegdheid/machtiging/mandaat van die BOA te controleren en van zijn mandaatgever.

 

Vernietig altijd verkeersboetes van het CJIB met art. 3:44, 3:49, 3:50 en 3:53 BW en plaats ze met art. 6:62 BW in schuldeisersverzuim.

Als je een verkeersboete hebt vernietigd mag het CJIB geen maatregelen ter invordering nemen zoals het "boetebedrag" verhogen, je rijbewijs innemen, je voertuig buiten gebruik stellen of je zelfs gijzelen.

Het CJIB probeert desondanks in een onaanvaardbare en ontoelaatbare doorkruising van bestuursrecht naar privaatrecht door misleiding, misbruik van omstandigheden en bedrog met jouw natuurlijk persoon een privaatrechtelijk zakelijk handelsrecht tot stand te brengen door rechtshandelingen met rechtsgevolg te plegen in jouw privaatrecht.

Moet je in beroep gaan tegen een verkeersboete van het CJIB?

Nee, want je kan niet in beroep gaan tegen een niet genomen besluit/beschikking (rechtbank Den Haag, AWB 05/17777, 05/67534 (LJN: AU3054), uitspraak van 25 aug. 2005).

Daarnaast weten we nu dankzij Youri Plate dat het CJIB een ANBI is.

Dat ze valsheid in geschrifte plegen met de "beschikking".

Je op allerlei manieren proberen te dwingen om te betalen zonder dat je een schenkingsovereenkomst met ze hebt.

En, en, en; bij het CJIB is er niemand publiekrechtelijk rechtsbevoegd.
Dat wil zeggen dat er na onderzoek bij de Kamer van Koophandel blijkt dat er geen bestuurders en functionarissen zijn ingeschreven.... .

Voor mensen die al wel verkeersboetes aan het CJIB hebben betaald tot slot het volgende; het zijn giften die je kan aftrekken in je aangifte Inkomstenbelasting. Daarvoor heb je hun RSIN nodig en dat is: 822088538. Vul bij ANBI Staat der Nederlanden in.

 

 

 

Goedenavond.

Het CJIB, het Centraal Justitieel Incassobureau, misleidt en bedriegt.
Een verkeersboete is geen besluit/beschikking met naam en handtekening conform art. 156 lid 2 Rv (authentieke akte) van een bevoegd functionaris van de publiekrechtelijke rechtspersoon het CJIB, maar een computerprint en daarom direct nietig conform art. 3:39 BW.

"Tenzij uit de wet anders voortvloeit, zijn rechtshandelingen die niet in de voorgeschreven vorm zijn verricht, nietig."

Wanneer er geen beschikking is kan er ook geen sanctie worden opgelegd. Vernietig altijd verkeersboetes van het CJIB met art. 3:44, 3:49, 3:50 en 3:53 BW en plaats ze met art. 6:62 BW in schuldeisersverzuim. Als je een verkeersboete hebt vernietigd mag het CJIB geen maatregelen ter invordering nemen zoals het "boetebedrag" verhogen, je rijbewijs innemen, je voertuig buiten gebruik stellen of je zelfs gijzelen.

Het CJIB probeert desondanks in een onaanvaardbare en ontoelaatbare doorkruising van bestuursrecht naar privaatrecht door misleiding, misbruik van omstandigheden en bedrog met jouw natuurlijk persoon een privaatrechtelijk zakelijk handelsrecht tot stand te brengen door rechtshandelingen met rechtsgevolg te plegen in jouw privaatrecht.

Moet je in beroep gaan tegen een verkeersboete van het CJIB? Nee, want je kan niet in beroep gaan tegen een niet genomen besluit/beschikking (rechtbank Den Haag, AWB 05/17777, 05/67534 (LJN: AU3054), uitspraak van 25 aug. 2005).

Daarnaast weten we nu dankzij Youri Plate dat het CJIB een ANBI is. Dat ze valsheid in geschrifte plegen met de "beschikking". Je op allerlei manieren proberen te dwingen om te betalen zonder dat je een schenkingsovereenkomst met ze hebt. En, en, en; bij het CJIB is er niemand publiekrechtelijk rechtsbevoegd. Dat wil zeggen dat er na onderzoek bij de Kamer van Koophandel blijkt dat er geen bestuurders en functionarissen zijn ingeschreven.... .

Voor mensen die al wel verkeersboetes aan het CJIB hebben betaald tot slot het volgende; het zijn giften die je kan aftrekken in je aangifte Inkomstenbelasting. Daarvoor heb je hun RSIN nodig en dat is: 822088538. Vul bij ANBI Staat der Nederlanden in.

 

 

Besluit tot verlening van ondermandaat, volmacht en machtiging tot inning van administratieve sancties van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) door de algemeen directeur van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) aan de aan hem ressorterende functionarissen.

Incassobureau

9 talen

 

 
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
 

Een incassobureau is een onderneming die zonder bijzondere bevoegdheden in opdracht van hoofdzakelijk andere ondernemingen openstaande vorderingen probeert te innen. Een incassobureau verleent zijn diensten meestal tegen een vergoeding, die de schuldeiser verhaalt op de schuldenaar, waarbij het incassobureau naast de hoofdsom ook deze vergoeding probeert te incasseren.

Schuldeisers kunnen ofwel incidenteel gebruikmaken ofwel zich "abonneren" op de diensten van een incassobureau.

Een incassobureau kan ook de hele vordering kopen door middel van cessie dan wel via het vestigen van een pandrecht. Voor een cessie is wel mededeling aan de schuldenaar vereist. Het incassobureau wordt zo zelf de schuldeiser en loopt daarmee een risico: als een incassobureau een vordering niet kan innen, om wat voor reden dan ook (bijvoorbeeld een faillissement, succesvol verweer of inhoudelijke argumenten van de debiteur), zal het de koopprijs betaald voor de cessie kwijt zijn. Weinig incassobureaus maken gebruik van cessie.

Er bestaan ook zogenaamde debt traders, die oninbare vorderingen voor lage bedragen (bijvoorbeeld 25% van de nominale waarde) kopen en vervolgens het volle bedrag trachten te innen. Tegenwoordig zijn er ook websites die schuldeisers helpen bij het vinden van het juiste incassobureau. Op deze sites kunnen schuldeisers direct meerdere offertes aanvragen voor hun incasso-opdracht.

Veelal stellen incassobureaus dat ze werken op no-cure-no-paybasis; dit betekent dat in de gevallen waarin niets geïncasseerd wordt er geen kosten in rekening gebracht worden. Dit heeft meestal enkel betrekking op de fase waarin het incassobureau aanmaningen zendt; de kosten van een deurwaarder en gerechtelijke procedure vallen daar dan niet onder. Het is dus noodzaak goed te kijken welke kosten er wel en niet onder de no-cure-no-pay-afspraken vallen.

Door de financiële crisis is een nieuwe ontwikkeling ontstaan. Door de krachten te bundelen in een incassocoöperatie kunnen incassodiensten tegen zeer gunstige tarieven worden ingekocht. Op die wijze blijft incasso betaalbaar, ook voor de kleine ondernemers of verenigingen.

Diensten van een incassobureau[bewerken | brontekst bewerken]

Het incassobureau zal na het aannemen van een zaak aanmanende brieven aan de schuldenaar zenden. Meestal wordt alsnog betaald of een betalingsregeling afgesproken. Als dit echter geen effect heeft, zal alsnog tot dagvaarding kunnen worden overgegaan. Het incassobureau dient hiertoe een deurwaarder en eventueel zelfs een advocaat in te schakelen.

Incassobureaus hebben geen enkele wettelijke status: iedereen kan een incassobureau beginnen. Zelfs het hebben van een strafblad is geen beletsel voor het openen van een incassobureau. Omdat incasso een winstgevende bedrijfstak is, bestaan er in ruime mate malafide incassobureaus. Grotere incassobureaus werken vaak nauw met deurwaarders en advocaten samen of hebben ze zelfs in dienst. Sommige incassobureaus, zowel bonafide als malafide, hebben debiteurenbezoekers in dienst, die de psychische druk op de schuldenaar tot maximale hoogte opvoeren door de debiteur in persoon aan zijn eigen voordeur te benaderen.

Sommige incassodiensten bieden pre-incasso aan. Dit is het in een vroeg stadium uit handen geven van een vordering, waarbij de druk op de schuldenaar telkens op 'subtiele' wijze wordt verhoogd en telkens (hogere) administratiekosten worden berekend. Sommige incassobureaus bieden een mogelijkheid tot uitbesteding van de gehele debiteurenadministratie.

Incassobureaus leveren soms kredietprofielen aan opdrachtgevers. Dit geschiedt op basis van informatie, die bedrijven, zonder het goed te beseffen, 'vrijwillig' zelf verstrekken, gecombineerd met publieke informatie over faillissementen, surseances en (wettelijke) schuldsaneringen. Hierdoor kan de opdrachtgever zich een beeld vormen van het bedrijf of de particulier met de eventuele kredietrisico's, voor men tot zaken overgaat. Lang niet ieder bedrijf wil vertrouwelijke bedrijfsinformatie vertrekken zonder enig zicht te hebben wat daarmee gebeurt, waardoor dit soort kredietprofielen maar een zeer beperkte betrouwbaarheid heeft.

Voor een bedrijf is inschakeling van een incassobureau niet altijd een uitkomst, maar voor een eenmanszaak is het vaak moeilijker om zelf achter wanbetalers aan te gaan. In sommige bedrijfstakken is de problematiek vrij groot: Payt signaleerde dat meer dan de helft van alle verzonden facturen van het MKB in 2018 niet binnen de betaaltermijn werd voldaan[1]. Te lang uitstaande vorderingen kunnen het bestaan van een onderneming serieus bedreigen en zelfs faillissementen veroorzaken. Tegen een vergoeding van doorgaans 15% (of meer) van het uitstaande bedrag, schrijft een incassobureau wanbetalers aan. Een ondernemer zal zich echter moeten realiseren dat het direct inschakelen van een incassobureau een zodanig "hard" middel is dat het een zakenrelatie vrijwel zeker zal beschadigen.

Kritiek[bewerken | brontekst bewerken]

Als er een geschil is over bijvoorbeeld de kwaliteit van een geleverd product en de ontevreden klant wil wegens wanprestatie (gedeeltelijk) niet betalen, geeft dit bedrijf vaak de vordering uit handen aan een incassobureau. Dit begint vervolgens extra kosten te berekenen en stuurt brieven. Als de klant vervolgens contact opneemt, weet het incassobureau niet van het geschil af, en stelt dat de klant voor klachten bij het bedrijf moet zijn. Het bedrijf beweert zijnerzijds echter dat "alles nu uit handen is gegeven", en dat de klant klachten maar met het incassobureau moet bespreken. De consument wordt zo van het kastje naar de muur gestuurd waardoor zaken onnodig escaleren. Een groot aantal consumenten geeft de moed op en betaalt om 'van het gezeur af te zijn'.

Een aantal incassobureaus is niet erg kieskeurig in het aannemen van werk en incasseren, bewust of onbewust, ook volop vorderingen waarvan over de rechtmatigheid zeer te twisten valt. Oplichters en acquisitiefraudeurs maken hier soms misbruik van door via een incassobureau een onterechte vordering een schijn van legitimiteit te geven.

Een ander punt van kritiek door consumenten betreft de werkwijze van incassobureaus. Ontoelaatbare werkwijzen zijn dreigen met bijv. beslaglegging of faillissement, nog voordat sprake is geweest van een procedure. Er zijn ook bureaus die, hoe dan ook, niet op inhoudelijke of juridisch-technische verweren van schuldenaren ingaan en slechts aanmaningsbrieven blijven sturen. Soms zelfs met precies dezelfde standaardtekst. Een ander argument is 'dat de schuldenaar dit ook had kunnen voorkomen: het incassobureau doet alleen zijn werk'. Soms voeren bureaus en bedrijven dit argument zelfs na een terecht verweer aan om zo alsnog de kosten bij de consument in de schoenen te schuiven: 'Als je het verweer eerder te berde had gebracht hadden wij geen incassobureau hoeven in te schakelen. Door dat niet te doen heb je zelf ook mede schuld.' Vraag is natuurlijk wat 'oorzaak' is en wat 'gevolg', en bovendien vervallen in principe bijkomende kosten wanneer de vordering zelf al onterecht is.

Men vraagt bijvoorbeeld informatie op bij banken en gemeentes terwijl die in principe een geheimhoudingsplicht hebben. Dit gebeurt vaak via vaste contacten die zelf vaak niet beseffen dat het doorgeven van de gegevens illegaal is. Medewerkers benaderen soms ook buren en kennissen van de debiteur om verhaalsmogelijkheden in kaart te kunnen brengen. Deze gegevens worden soms ook ongeoorloofd geregistreerd in dossiers en kredietprofielen, en (tegen betaling) doorgespeeld aan derden. In 2004 zijn nog verschillende boetes aan incassobureaus opgelegd door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP).

Kredietregistratie door een incassobureau kan ertoe leiden dat bedrijven of banken geen zaken meer willen doen met de geregistreerde. Kredietregistratie vindt echter meestal direct plaats bij het inschakelen en wordt ook gelinkt aan het adres. Wanneer iemand echter succesvol verweer voert (bijvoorbeeld omdat hij aan kan tonen dat de vordering allang betaald was) loopt hij desondanks nog risico dat hij door de onterechte registratie achtervolgd wordt.

Kritiek bestaat ook op het soms hoog laten oplopen van de incassokosten, boven de wettelijke norm.[2]

Incassofraude

Soms is er werkelijk oplichting met voorbedachten rade in het spel waarbij het incassobureau weinig meer is dan een smoes om personen en ondernemingen geld afhandig te maken. Zo is het bijvoorbeeld gesignaleerd dat een incassobureau wel geld incasseerde voor de opdrachtgever maar dit niet afdroeg. Aan de andere kant is het ook voorgekomen dat een bureau verzonnen vorderingen trachtte te incasseren door middel van vals bewijs of intimidatie en dreigementen. In dit geval kan men het beste de politie waarschuwen en uiteraard in geen geval aan het bureau betalen.

De debiteur

Debiteuren kunnen het beste contact zoeken met het incassobureau wanneer een incassobrief op de deurmat valt. Als de vordering terecht is, kan bij bonafide incassobedrijven vaak wel een betalingsregeling getroffen worden, terwijl over de wettelijke rente en de incassokosten te onderhandelen is.

Wanneer een incassovordering onterecht is, kan men het beste schriftelijk verweer voeren, bij voorkeur onder termijnstelling. Blijft een inhoudelijke reactie van de schuldeiser uit dan heeft de debiteur in ieder geval zijn positie in een, eventuele, juridische procedure versterkt.

Factoring

Een incassobureau is niet hetzelfde als een factormaatschappij. Deze laatste neemt ook vorderingen over via verschillende juridische constructies, maar doet dit hoofdzakelijk in de Business-to-business-sfeer. Daarnaast zal een factormaatschappij slecht- of oninbare vorderingen weigeren over te nemen.

Advocaat

Behalve een incassobureau zou een schuldeiser ook een advocaat kunnen inschakelen om zijn vordering bij de schuldenaar te innen. Over het algemeen is dit wel duurder dan een regulier incassobureau, maar hier staat weer tegenover dat een advocaat beter is toegerust een eventuele juridische discussie met de debiteur te voeren. Hier komt bij dat bij grote vorderingen de zaak in rechte moet worden aangebracht bij gerechtelijke colleges waar de vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is. Hierdoor is een advocaat vooral zinvol bij grotere, betwiste of gecompliceerdere vorderingen, terwijl de simpeler en kleinere vorderingen, waarbij het vooral een kwestie is van laksheid, niet reageren of betalingsonmacht, in bulk door een incassobureau kunnen worden afgehandeld. Incassobureaus kunnen ook samenwerken met advocaten.

Zelfregulering

Hoewel incassobureaus geen wettelijke status hebben is wel vanuit de incassobranche het besef gegroeid dat een zekere mate van regulering nodig is. De Nederlandse Vereniging van Incasso-ondernemingen (NVI) is in 1989 door de incassobranche opgericht om het gebrek aan regelgeving op te vangen en een maatschappelijk verantwoorde wijze van werken uit te dragen. De NVI vaardigt hiertoe bij wijze van zelfregulering richtlijnen uit en stelt minimumeisen aan haar leden. Er bestaat een mogelijkheid tot geschillenbeslechting via een klachtprocedure bij de NVI. Deze procedure kunnen derden (debiteuren, opdrachtgevers, andere incassobureaus) tegen leden in gang zetten wanneer zij een geschil met hen hebben. Omdat de NVI een branchevereniging is, en daardoor niet onafhankelijk of belangeloos, wordt door sommigen aan de onpartijdigheid van deze regeling getwijfeld.

Gerechtsdeurwaarder

Ook een gerechtsdeurwaarder kan zich bezighouden met de werkzaamheden die door een incassobureau verricht worden. Incassowerkzaamheden behoren tot de zogenaamde niet-ambtelijke taken van een gerechtsdeurwaarder. Een deurwaarder verdient op drie manieren aan vorderingen: één door de incassokosten die de deurwaarder berekent over de geïnde hoofdsom en twee door het uitbrengen van dagvaardingen, betekeningen van vonnissen en het leggen van beslagen en drie door de procesvertegenwoordiging van een van de procespartijen.

Het lijkt alsof er oneerlijke concurrentie is ten opzichte van een incassobureau, omdat dat geen ambtelijke bevoegdheden heeft, maar de wet stelt eisen aan het ambt van deurwaarder en die gelden voor alles dat hij doet, dus ook als de deurwaarder alleen incassowerkzaamheden doet. Dat geeft de klant, maar ook de debiteur extra zekerheid dat er op een legale wijze wordt opgetreden. Wel is er soms kritiek op het niet duidelijk gescheiden houden van hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder en de hoedanigheid als ondernemer die incassowerkzaamheden verricht.

Overheid als incassobureau

 Zie Centraal Justitieel Incassobureau voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
 Zie overheidsvordering voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Ook de Nederlandse overheid kan als incassobureau optreden.

Bronnen, noten en/of referenties

 

Source: