Laws used by man came from YeHoVaH's laws

Zie ook bij: Ten Commandments

 

Deuteronomy 20:

18 That they teach you not to do after all their abominations, which they have done unto their gods; so should ye sin against the LORD your God.

 

Deuteronomy 4:

10 Specially the day that thou stoodest before the LORD thy God in Horeb, when the YeHoVaH said unto me, Gather me the people together, and I will make them hear my words, that they may learn to fear me all the days that they shall live upon the earth, and that they may teach their children.

14 And the YeHoVaH commanded me at that time to teach you statutes and judgments, that ye might do them in the land whither ye go over to possess it.

 

Deuteronomy 6:

1 Now these are the commandments, the statutes, and the judgments, which the YeHoVaH your God commanded to teach you, that ye might do them in the land whither ye go to possess it:

 

 

 Jer 9:20

 

Yet hear the word of the LORD, O ye women, and let your ear receive the word of his mouth, and teach your daughters wailing, and every one her neighbour lamentation.

 

Gedrag in Gods Huis

1 Timotheüs 5:

1 - 6 Verplichtingen tegenover anderen

 

1 Pak een oudere [man] niet hard aan, maar vermaan hem als een vader, de jongeren als broers; 2 de oudere [vrouwen] als moeders; de jongere als zusters, in alle reinheid. 3 Eer de weduwen die werkelijk weduwen zijn; 4 maar als een weduwe kinderen of kleinkinderen heeft, laten dezen eerst leren aan hun eigen huis Godsvrucht te tonen en hun voorouders vergelding te doen, want dit is aangenaam tegenover God. 5 Wie nu werkelijk weduwe is en alleen staat, heeft haar hoop op God gevestigd en volhardt in de smekingen en de gebeden nacht en dag; 6 maar wie in genotzucht leeft, is levend dood.

De vermaningen in de voorgaande verzen betreffen de persoonlijke wandel, zowel die van Timotheüs als die van jou. In dit hoofdstuk wijst de apostel Timotheüs op zijn houding ten opzichte van verschillende groepen personen in de gemeente:
1. in de verzen 1-2 verschillende leeftijdsgroepen;
2. in de verzen 3-16 de weduwen;
3. in de verzen 17-20 de oudsten.

Het hoofdstuk eindigt in de verzen 21-25 met een aansporing om onpartijdig te zijn en verantwoord om te gaan met anderen en met zijn eigen lichaam.

V1. Net als in een gezin moet ook in het huis van God het onderscheid in leeftijd en geslacht erkend worden. De eerste aanwijzing betreft de “oudere [man]” die vermaning nodig heeft. Soms is het nodig een oudere te vermanen. Ouderdom maakt niet immuun voor fouten. Bij vermaning past voorzichtigheid in de wijze waarop dit gebeurt (Lv 19:32).

Een oudere broeder mag niet hard worden aangepakt. ‘Hard aanpakken’ betekent letterlijk ‘slaan’, waarbij je hier kunt denken aan ‘met woorden slaan’. Je mag tegen zo iemand geen harde toon aanslaan. Als een oudere broeder berispt moet worden, moet dat gebeuren met de gevoelens van een zoon ten opzichte van zijn vader. Als jongere broeders meer naar deze aanwijzing zouden handelen, zouden heel wat diepgaande en langdurige conflicten in gemeenten voorkomen zijn.

De tweede categorie waar je mee te maken hebt, zijn je leeftijdsgenoten, “de jongeren”. Als je daar iets opmerkt wat tegen Gods Woord ingaat, moet je hen benaderen met gevoelens van ware broederliefde. Zij maken samen met jou deel uit van de familie van God. In die verhouding past het niet om vanuit de hoogte, als een meerdere, te vermanen (vgl. Jb 33:6).

V2. De derde categorie is die van “de oudere [vrouwen]”. Evenals bij de oudere mannen moeten ook hier de gevoelens van een zoon aanwezig zijn, in dit geval tegenover zijn moeder. Evenals bij de andere groepen gaat het erom dat Timotheüs in zijn gedrag een familiaire genegenheid openbaart en boven alles respect voor de persoon.

De vierde categorie ligt het gevoeligst. Timotheüs moet als jongeman toch wel goed oppassen hoe hij “de jongere” vrouwen benadert als daar iets te corrigeren valt. Dat moet hij doen “als zusters, in alle reinheid”. De broederliefde mag niet ontaarden in vleselijke gevoelens. Hij moet ervoor waken innerlijk rein van gedachten te zijn, zodat hij een volledig oprecht en doorzichtig gedrag zal openbaren. Onreine gedachten, woorden of daden moeten worden vermeden. Als dit woord ter harte was genomen, niet alleen door jongere gelovigen, zouden heel wat drama’s die zich in het pastoraat op dit gebied hebben voorgedaan, niet hebben plaatsgevonden.

V3. Er volgt een vijfde categorie, “de weduwen”. Paulus brengt hen uitvoerig onder de aandacht. Het woord voor weduwe houdt ‘beroofd’ in, ‘een verlies geleden hebben’. Een ‘werkelijke weduwe’ is iemand die echt alleen is, ‘beroofd’ van haar man. Daardoor is ze in nood komen te verkeren. Ze heeft ook geen familie op wie ze een beroep kan doen.

De Heilige Geest ruimt veel plaats voor de weduwen in, liefst veertien verzen, omdat zij gemakkelijk vergeten worden. Dat was al in het begin van de gemeente het geval (Hd 6:1), toen men zelfs alles gemeenschappelijk had en met elkaar alles deelde. Hoeveel te meer moet dan nu de oproep van Jakobus gehoord worden om “wezen en weduwen te bezoeken in hun verdrukking” (Jk 1:27).

Weduwen en hun kinderen zijn voorwerpen van de bijzondere zorg van God (Ps 68:6; 146:9). Wie zorg aan hen besteedt, kan rekenen op de zegen van God (Dt 14:29; 24:19). Met dat in gedachten moet het niet moeilijk zijn hen te ‘eren’ of te respecteren en hoog te achten. Dit gepaste respect en deze hoogachting zullen tot uiting komen in financiële ondersteuning en in het met dienende en zorgende liefde omringen. Dan heeft het financieel ondersteunen niet de bijgedachte van een aalmoes aan een arme.

In deze zorg voor de weduwe kun je een voorbeeld zien van het functioneren van de gemeente in andere vormen van zorg. Een van de aspecten waaraan je een gemeente naar Gods gedachten kunt herkennen, is de zorg die men besteedt aan hen die zorg nodig hebben. Is er bijvoorbeeld zorg voor hen die het geestelijk moeilijk hebben, voor hen die dreigen te bezwijken voor bepaalde verleidingen, voor gelovigen die moeite hebben met de opvoeding van hun kinderen, voor ouderen?

V4. Er kan een neiging zijn om je aan zorg te onttrekken, terwijl die zorg duidelijk op je weg ligt. In het geval van de weduwen kunnen er ‘kinderen of kleinkinderen’ zijn. Paulus wijst hen op hun verplichtingen tegenover moeder of grootmoeder als deze weduwe is. Zij moeten “leren aan hun eigen huis Godsvrucht te tonen”. Zo tonen ze hun eerbied voor God, ze handelen naar Zijn wil. Ze mogen zich niet aan die verantwoordelijkheid onttrekken door te beweren dat dit een taak van de overheid of van de gemeente is. De Heer Jezus veroordeelt ook vrome motieven om zich aan deze verplichting te onttrekken scherp (Mt 15:3-6).

Wie zijn moeder of grootmoeder die weduwe is, bijstaat, doet dit niet alleen omdat de Heer het wil. Het behoort ook te gebeuren uit dankbaarheid voor wat de voorouders voor hen hebben gedaan. Het is een erkenning van de liefde en zorg die de voorouders aan hen hebben besteed. Het woord “vergelding” betekent ‘voldoen aan een verantwoordelijkheid’. Het heeft te maken met terugbetalen, iets teruggeven. Als jij in een dergelijke situatie bent, mag je weten dat je door dit te doen “aangenaam tegenover God” bent. Je verblijdt God daarmee. Dat is toch wel een prachtige aansporing.

V5. Nu verkeren weduwen niet allemaal in dezelfde omstandigheden. Je hebt gezien dat er zijn die kinderen en kleinkinderen hebben op wie zij kunnen terugvallen. Maar als dat nu eens niet het geval is, als je van een weduwe moet zeggen dat zij “werkelijk weduwe is en alleen staat”? Door de woorden “en alleen staat” wordt benadrukt dat deze weduwe echt geen mens heeft om op terug te vallen. Ze is permanent alleen en verlaten.

Dan blijft God haar steun en toeverlaat. Terwijl ze geen mens heeft om op terug te vallen, blijft God haar geweldige toevlucht. Zij mag op Hem haar vertrouwen stellen en haar hoop vestigen. Aanhoudend mag ze tot Hem gaan, zonder ophouden Hem naderen en vragen om wat ze nodig heeft. Van zo’n weduwe heb je een prachtig voorbeeld in Anna (Lk 2:36-38). Zij was niet bezig met haar eigen nood. Ze was bezig met de nood waarin Gods volk verkeerde.

Denk je niet dat zulke weduwen een zegen zijn voor de gemeente? Zij verwachten niet hun hulp van de gemeente, maar van God. In hun kwetsbare positie van afhankelijkheid voelen ze des te meer, hoezeer ze de omgang met God nodig hebben. “Nacht en dag” wil zeggen zonder dat er iets tussen haar en God in komt. Het toont aan dat zij een ononderbroken gemeenschap met God heeft.

V6. Zo’n houding steekt scherp af tegen “wie in genotzucht leeft”. Dan is er geen sprake van op God gericht zijn en alle hulp van Hem verwachten. Die weduwe “is levend dood”. Niet iedere werkelijke weduwe is behoeftig. Er zijn er ook die over ruime middelen beschikken en die middelen gebruiken om “in genotzucht” te leven. Wie zo leeft, mist de zegen van afhankelijk zijn van God. Het geestelijk leven van zo iemand is niet te zien. Ze leeft wel, maar zonder God bij haar leven te betrekken. Je kunt dan zeggen dat ze in feite dood is.

Het leven ‘in weelde en genotzucht’ (vgl. Jk 5:5) ziet op een verkwistende levenswijze. Voor God is geen plaats. Het is de mentaliteit van “laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij” (1Ko 15:32b).

 

Verwerking: Hoe is jouw verhouding ten opzichte van de verschillende groepen die hier worden genoemd? Zie jij voor jezelf een speciale categorie weggelegd waaraan je zorg zou kunnen besteden?

 

7 - 13 Verschillende groepen weduwen

 

7 En beveel deze dingen, opdat zij onberispelijk zijn. 8 Maar als iemand voor de zijnen en vooral voor zijn huisgenoten niet zorgt, heeft hij het geloof verloochend en is erger dan een ongelovige. 9 Laat een weduwe worden ingeschreven als zij niet minder dan zestig jaar oud is, de vrouw van één man is [geweest] 10 [en] getuigenis heeft door haar goede werken: als zij kinderen opgevoed, als zij gastvrijheid bewezen, als zij [de] voeten van heiligen gewassen, als zij aan verdrukten hulp verleend, als zij zich op alle goed werk toegelegd heeft. 11 Maar wijs jongere weduwen af; want wanneer zij zich in zinnelijkheid tegen Christus keren, willen zij trouwen 12 en zijn schuldig, omdat zij hun eerste geloof verworpen hebben. 13 En tevens leren zij ook in ledigheid rond te gaan bij de huizen, en niet alleen in ledigheid, maar ook babbelachtig, bemoeiziek, sprekend wat niet behoort.

V7. Timotheüs moet de voorgaande aanwijzingen als een bevel aan de gemeente doorgeven. Hij moet het hun inscherpen. Door naar dit bevel te luisteren zal de gemeente in dit opzicht “onberispelijk zijn”. Buitenstaanders zullen dan geen opmerkingen kunnen maken over gebrek aan zorg of iets dergelijks.

V8. Het is schadelijk voor het getuigenis van de gemeente “als iemand voor de zijnen en vooral voor zijn huisgenoten niet zorgt”. Hiermee komt Paulus terug op wat hij in vers 4 heeft gezegd, maar dan nu in negatieve zin. Wie zich niet om zijn moeder of grootmoeder bekommert, geeft geen blijk van eerbied voor Gods waarheid. Zo iemand gaat achteloos voorbij aan wat God in Zijn Woord heeft gezegd. Door een dergelijke houding wordt “het geloof verloochend”. Er kan wel een fraaie belijdenis zijn, maar als de daden het tegendeel bewijzen, is er sprake van verloochening.

In dat geval gedraagt een gelovige zich “erger dan een ongelovige”. Ongelovigen voelen soms beter aan wat passend is ten opzichte van hun ouders en grootouders dan gelovigen. Het is een wangetuigenis als een gelovige nalaat de eenvoudigste en meest voor de hand liggende beginselen van christelijke barmhartigheid in praktijk te brengen tegenover hen die het dichtst bij hem staan.

V9. Nu gaat Paulus iets zeggen over de zorg die de gemeente heeft voor de weduwen. Weduwen die in aanmerking komen voor ondersteuning, moeten op een lijst worden geschreven. Om op die lijst geplaatst te kunnen worden moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. In de eerste plaats is er een leeftijdsgrens. Een weduwe wordt pas “ingeschreven als zij niet minder dan zestig jaar oud” is. De leeftijd van zestig jaar was in het Romeinse rijk de leeftijd waarop men oud was en niet meer hertrouwde.

Verder zijn er ook enkele voorwaarden die te maken hebben met de tijd dat ze getrouwd was. Ze moet “de vrouw van één man” zijn geweest, wat haar huwelijkstrouw bewijst.

V10. Naast het getuigenis van haar huwelijk moet ze ook getuigenis hebben gegeven “door haar goede werken”. Door deze werken heeft zij de Heer verheerlijkt en van Hem getuigenis gegeven in de wereld.

Deze goede werken zijn op verschillende wijzen tot uiting gekomen. Zo heeft “zij kinderen opgevoed”. Misschien hoeven we dat niet te beperken tot haar eigen kinderen, maar kan het ook slaan op kinderen in het algemeen, kinderen van anderen die aan haar zorg waren toevertrouwd.

Ze heeft ook “gastvrijheid bewezen”. Dit is een bijzonder kenmerk van de vrouw. Zij zette zich in voor hen die in haar huis kwamen. Het is ook van toepassing op mannen. Het wordt genoemd als een kwaliteit van de opziener (1Tm 3:2). Het behoort feitelijk iedere gelovige te kenmerken (Hb 13:2; Rm 12:13). Bij een gastvrije ontvangst heeft ze getoond dat het slavenwerk van voeten wassen niet te gering voor haar was. Ze heeft de vermoeide geloofsgenoot verkwikt. In dit werk is zij een trouwe volgeling van de Heer Jezus geweest (Jh 13:1-17).

Ze heeft ook “aan verdrukten hulp verleend”. Hierin toonde zij haar medelijden en barmhartigheid aan hen die onder een bepaalde druk stonden. Dat kon zijn door de omstandigheden, bijvoorbeeld ziekte of werkeloosheid, of door tegenstand van mensen, vijandschap om het geloof. Veel gelovigen waren hun bezittingen kwijtgeraakt (Hb 10:34) en hadden in hun nood hulp nodig. Deze weduwen hebben die hulp verleend.

Paulus sluit de opsomming van goede werken af met “als zij zich op alle goed werk toegelegd heeft” als een samenvatting van alle overige werk. Het goede werk hier kun je ook omschrijven als weldadigheid. Het is elk werk waarin de wens om anderen goed te doen tot uitdrukking komt. Zich daarop toeleggen geeft haar gezindheid en instelling aan. Hoewel het gaat om weduwen, is dit toch wel een gezindheid en instelling waar we allemaal naar mogen verlangen om zo dienstbaar te zijn.

V11. Bij een goede regeling, zoals deze voor de weduwen van zestig jaar en ouder, bestaat altijd het gevaar van misbruik. Er waren in de dagen van Paulus ook weduwen die meenden voor ondersteuning in aanmerking te komen, maar die moesten worden afgewezen. Het betreft de “jongere weduwen”.

Paulus motiveert zijn afwijzing. Deze weduwen worden niet persoonlijk afgewezen, maar alleen hun verzoek om op de genoemde lijst geplaatst te worden. Financiële onafhankelijkheid kan tot gevolg hebben dat de jonge weduwen hun afhankelijkheid van God vergeten. Dat zou hen voeren tot een houding en gedrag die nader worden beschreven.

Het gevaar bestaat namelijk dat zij zich bij inschrijving “in zinnelijkheid tegen Christus keren”. Dit geldt niet algemeen, maar er zou zich een verkeerde geest van hen meester kunnen maken.

Het woord ‘zinnelijk’ is de vertaling van een woord waarbij gedacht wordt aan zowel comfort en weelde als seksuele bevrediging. Een nieuwe man zou dit soort leven dat zij wensten mogelijk maken. Dat leven doet echter in niets meer denken aan het leven dat zij kennelijk eerst hadden geleid (vers 12). Het is leven op een ik-gerichte manier, wat betekent dat zij zich tegen Christus keren. Zulke weduwen moest Timotheüs afwijzen, want hun eigen wil stond centraal.

De wens om te trouwen is niet verkeerd. Even verderop staat zelfs dat jonge weduwen moeten trouwen (vers 14). Maar Paulus spreekt hier over verkeerde motieven die aan die wens ten grondslag liggen. Het wegnemen van de man is een spreken van God. Hij heeft iets te zeggen.

V12. Al Gods handelen heeft een doel. Jonge weduwen kunnen dat vergeten. Dan “willen zij trouwen en zijn schuldig” omdat zij aan vleselijke verlangens gehoor geven. Door dit gedrag laten ze zien dat zij “hun eerste geloof verworpen hebben”. Toen ze nog getrouwd waren en ook de eerste tijd dat ze weduwe waren, toonden deze vrouwen Godsvertrouwen. Nu willen ze echter in onafhankelijkheid van God hun eigen weg bepalen.

V13. Een ander gevaar van financiële onafhankelijkheid is dat ze niet hoeven te werken en daardoor over veel vrije tijd beschikken Wie niet langer leeft in vertrouwen op God, brengt haar tijd op een verkeerde manier door. In plaats van in haar eigen huis haar taak te verrichten verzuimt ze haar werk en gaat zij onrust en onheil stichten in andere gezinnen. Ze leert zichzelf daarmee een verkeerd gedrag aan en wordt een ‘professionele leegloper’.

En niet alleen haar aanwezigheid brengt onrust mee, ze praat ook veel. Haar gepraat is onzin en heeft een lasterend karakter. Ze bemoeit zich ongevraagd met andermans zaken die haar niets aangaan (2Th 3:11) en houdt anderen van hun werk. Wie op deze onzinnige manier druk bezig is met anderen, verwaarloost altijd de eigen verantwoordelijkheden. De wereld neemt dat waar en zal zo iemand bespotten (1Pt 4:15).

 

14 - 19 Jongere weduwen en oudsten

 

14 Ik wil dan dat jongere [weduwen] trouwen, kinderen krijgen, hun huis besturen, de tegenstander geen enkele aanleiding tot lasteren geven. 15 Want sommigen hebben zich al afgewend, de satan achterna. 16 Als een gelovige <man of> vrouw weduwen heeft, laat deze hun hulp verlenen; en laat de gemeente er niet mee belast worden, opdat deze hulp kan verlenen aan hen die werkelijk weduwen zijn. 17 Laat de oudsten die goed besturen, dubbele eer worden waard geacht, vooral zij die arbeiden in woord en leer; 18 want de Schrift zegt: ‘Een dorsende os zult u niet muilbanden’, en: ‘De arbeider is zijn loon waard’. 19 Neem tegen een oudste geen beschuldiging aan, tenzij onder twee of drie getuigen.

V14. Na zijn opmerkingen over het afwijzen van jongere weduwen biedt Paulus een alternatief: “Ik wil dat jongere weduwen trouwen.” Deze alternatieve weg wordt niet alleen toegestaan, hij wordt aanbevolen. Zie ook 1 Korinthiërs 7, waar onder andere staat dat het de meeste mensen niet gegeven is om, zoals Paulus, alleen te blijven (1Ko 7:1-11,25-40). Zo is ook de jonge weduwe vrij om te trouwen, mits in de Heer (1Ko 7:39).

Hertrouwen betekent ook een aanvaarden van het normale gevolg van een huwelijk en dat is “kinderen krijgen”. Een ander gevolg is dat de hertrouwde jonge weduwe in plaats van in ledigheid rond te gaan, ‘haar huis bestuurt’. Zeker als ze kinderen heeft, zal ze thuis genoeg te doen hebben. Voor het besturen van het huis is de vader wel hoofdverantwoordelijk, maar de praktische uitvoering ligt toch in de handen van de moeder. Hier geeft het Woord van God een voorbeeld van de belangrijke positie die vrouwen door het evangelie hebben gekregen: geen slaaf van de man, maar gelijkwaardig.

Als zij trouw is in haar eigen huis, zal er voor de tegenstander geen aanknopingspunt zijn om het huis van God te lasteren. Het woord “aanleiding” wordt in het leger gebruikt om een basis aan te duiden vanwaar een aanval wordt uitgevoerd. Helaas lukt het de tegenstander vaak om in christelijke huwelijken en gezinnen zo’n basis te krijgen.

V15. Paulus blijkt bekend te zijn met de omstandigheden en de afzonderlijke personen van de gemeente in Efeze. Hij moet constateren dat enkelen van de weg van het geloof zijn afgeweken en de weg van de satan zijn opgegaan. Voor hen komt zijn raad te laat, maar hopelijk voor anderen op tijd.

V16. Hij komt er nog eens op terug dat de gemeente slechts in uitzonderlijke gevallen voor weduwen moet zorgen. De zorgplicht ligt niet alleen bij kinderen en kleinkinderen (vers 4), maar ook bij andere familieleden, zoals een broer of zus van de weduwe, of haar ouders. Met de duidelijke opdracht “laat deze hun hulp verlenen”, wijst Paulus op de verantwoordelijkheid van naaste familieleden.

Het blijkt nodig te zijn, ook voor ons, hierop te wijzen, omdat er altijd de neiging is om de verantwoordelijkheid af te schuiven op anderen. Het geloof ontslaat geen mens van zijn persoonlijke verantwoordelijkheid. Als anderen ‘eerste hulp’ kunnen verlenen, moet de gemeente ”er niet mee belast worden”. De gemeente moet alleen in actie hoeven te komen in gevallen dat er geen anderen, eerst verantwoordelijken, zijn. Dan heeft zij de handen vrij om hulp te verlenen “aan hen die werkelijk weduwen zijn”.

V17. Na deze uitvoerige aanwijzingen voor Timotheüs hoe hij in de gemeente met weduwen moet omgaan, heeft Paulus nog enkele aanwijzingen met betrekking tot oudsten of opzieners. Oudsten besturen plaatselijke gemeenten (1Tm 3:5), zij hoeden de kudde van God en waken over de leer (1Pt 5:2; Hd 20:28-31).

Er moet achting zijn voor hun werk (vgl. 1Th 5:13; Hb 13:17; 1Ko 16:16). Timotheüs moet de gemeente erop wijzen dat oudsten zelfs “dubbele eer” waard geacht moeten worden. Dat heeft te maken met de bijzondere verantwoordelijkheid die hun werk met zich meebrengt. Het feit dat deze aansporing nodig is, lijkt erop te wijzen dat men zich ook toen al niet veel van de oudsten aantrok.

Iedere oudste moet zoveel kennis van de Schrift hebben, dat hij daarmee kan vermanen en terechtwijzen (1Tm 3:2; Tt 1:9). Dat betekent niet dat iedere oudste daarin ook een arbeid heeft. Zijn eerste taak is besturen, de orde in Gods huis handhaven.

Er zijn echter ook oudsten die Gods Woord prediken en uitleggen. Zoiets gaat niet vanzelf. Prediking en uitleg betekenen voorbereidend werk. In het werk zelf is voortdurende afhankelijkheid van de Heer nodig. Ook de nazorg die een dergelijk werk met zich meebrengt, vraagt inspanning. Daarom is er sprake van “arbeiden”, dat wil zeggen, zwaar werk verrichten, tot aan de rand van uitputting. Zo zwaar kan geestelijke activiteit zijn.

V18. De eer die “vooral” zij, die zo arbeiden, behoren te krijgen, kan tot uiting komen in de financiële ondersteuning door de gemeente. Om deze aanbeveling kracht bij te zetten haalt Paulus twee uitspraken van de Schrift aan. Door te stellen “de Schrift zegt”, onderstreept hij dat het spreken van God en van de Schrift hetzelfde gezag hebben.

De eerste aanhaling is uit Deuteronomium 25 (Dt 25:4). Paulus heeft dit vers al eerder aangehaald en wel in 1 Korinthiërs 9 (1Ko 9:9-10; vgl. Gl 6:6). God heeft bepaald: “Een dorsende os zult u niet muilbanden.” Dat spreekt van Gods zorg voor de ossen. Een dorsende os mag eten van het koren, terwijl hij dat aan het dorsen is. Toch heeft God dit voorschrift niet in de eerste plaats gegeven voor de ossen, maar voor Zijn dienaars. Deze toepassing van een vers uit het Oude Testament is volkomen geoorloofd, zoals ook blijkt uit 1 Korinthiërs 10 (1Ko 10:11) en Romeinen 15 (Rm 15:4).

Tegenover de Korinthiërs haalt Paulus dit vers aan om het recht op ondersteuning dat hij van hen heeft, naar voren te brengen. Hij doet dat niet om er zelf gebruik van te maken. Zelf ziet hij af van dat recht omdat hij zijn werk in het evangelie op geen enkele manier met geld wil verbinden. Daarom is het des te opmerkelijker en ook mooi om hier te zien hoe hij dit vers gebruikt voor anderen. Dit is best een les voor ons. Waar je voor jezelf van afziet, kun je toch van harte aan anderen gunnen.

De tweede aanhaling is een woord van de Heer Jezus. Toen Hij de zeventig uitzond, zei Hij tegen hen dat zij, wat zij kregen, niet als aalmoes hoefden aan te nemen, maar als loon voor hun werk, want “de arbeider is zijn loon waard” (Lk 10:7). Ze mochten zich van harte toevertrouwen aan de Messias en aannemen wat hun aangeboden werd. Als ware arbeiders voor de Heer hadden ze daar namens Hem recht op.

Overigens blijkt door de woorden “de Schrift zegt”, gevolgd door een aanhaling uit het evangelie naar Lukas, dat dit evangelie al moet hebben bestaan. Het moet ook door de gelovigen als een deel van de Heilige Schrift zijn aanvaard. Je ziet ook dat de ene aanhaling uit het Oude Testament komt en de andere aanhaling uit het Nieuwe Testament. Dat bewijst de eenheid van beide Testamenten als beide volmaakt door Gods Geest geïnspireerd (vgl. 2Pt 3:16).

V19. Ook een oudste kan falen, zondigen. De gevolgen van een misstap van een leidinggevende broeder zijn hoogst ernstig. Zo iemand neemt door zijn vooraanstaande plaats de meest kwetsbare plek in de gemeente in. De vijand zal het speciaal op hem hebben gemunt. Als er dan ook een beschuldiging aan het adres van een oudste wordt geuit, mag daar niet op worden ingegaan, “tenzij onder twee of drie getuigen”.

Als een oudste van een bepaalde zonde wordt beschuldigd, moet die beschuldiging nauwkeurig worden onderzocht (Dt 13:14) en met grote voorzichtigheid worden behandeld. Er moeten minstens twee en liefst drie getuigen zijn van een eventuele zonde die door een oudste is begaan (Dt 19:15; Mt 18:16; 2Ko 13:1). De gemeente mag niet afgaan op geruchten. De gemeente houdt zich niet bezig met een gerucht, maar met een concrete zonde.

Deze aanwijzing is belangrijk. Het gevaar is reëel dat iemand die door een oudste is vermaand, maar zich niet laat gezeggen, die oudste in een kwaad daglicht zal willen stellen. Je hoort dan opmerkingen als ‘een verkeerde benadering’ en ‘liefdeloos optreden’. Ook worden suggestieve uitspraken gedaan, bijvoorbeeld dat de oudste zelf ook stiekem wel een bepaalde zonde zal koesteren. Al dergelijke lasterpraat over voorgangers is een beproefd middel van de satan. Het doet snel de ronde en richt enorme schade aan. Het is belangrijk je daar ver vandaan te houden.

Hoe er wel moet worden gehandeld met een oudste die zondigt, komt in het volgende verzen aan de orde.

Lees nog eens 1 Timotheüs 5:14-19.

Verwerking: Op welke wijze kun jij deel hebben aan het hulp verlenen aan weduwen en hoe kun jij oudsten eren?

 

 

 

 

20 - 25 Zonden, ziekte en zwakheden

 

 

20 Stel hen die zondigen in tegenwoordigheid van allen aan de kaak, opdat ook de overigen vrees hebben. 21 Ik betuig voor God en Christus Jezus en de uitverkoren engelen, dat je deze dingen onderhoudt zonder vooroordeel, zonder iets te doen uit partijdigheid. 22 Leg niemand snel [de] handen op en heb geen gemeenschap met [de] zonden van anderen; houd je rein. 23 Drink niet langer [alleen] water, maar gebruik een beetje wijn om je maag en je veelvuldige zwakheden. 24 Van sommige mensen zijn de zonden tevoren openbaar en gaan [hun] voor in het gericht; maar bij anderen volgen zij. 25 Evenzo zijn ook de goede werken tevoren openbaar en die waarmee het anders is, kunnen niet verborgen blijven.

V20. Als duidelijk is gebleken dat een oudste heeft gezondigd, moet hij openlijk worden bestraft. Een voorbeeld hiervan is wat Paulus doet met Petrus (Gl 2:11). ‘Aan de kaak stellen’ wil zeggen dat de zonde moet worden blootgelegd en daardoor overtuigend zijn bewezen. Zo zal er niets tegen in te brengen zijn.

Het slechte voorbeeld van een leider zal anderen ertoe kunnen verleiden het ook niet zo nauw met de zonde te nemen. Daarom moet in dit geval een openlijke bestraffing plaatsvinden. Het gevolg is dat “ook de overigen vrees hebben” (vgl. 2Pt 2:6). Van een openlijke bestraffing gaat een preventieve werking uit naar ‘de overigen’.

Het is niet helemaal duidelijk wie met “de overigen” worden bedoeld. Zijn dat alleen de medeoudsten, of omvat het allen die de plaatselijke gemeente vormen? Ik ben geneigd te denken aan de hele plaatselijke gemeente. Het lijkt me dat een ‘openlijke’ bestraffing inhoudt dat deze gebeurt in tegenwoordigheid van de hele gemeente. Te spreken van een ‘openlijke’ bestraffing als die alleen in de kring van oudsten zou gebeuren, lijkt me niet voor de hand liggend.

V21. Door de woorden “ik betuig”, legt Paulus grote nadruk op zijn woorden. Dit wordt nog onderstreept door de drie getuigen die hij bij deze zaak betrekt. Zij zijn, hoewel onzichtbaar, altijd aanwezig bij alles wat er in en door de gemeente gebeurt. De gemeente is het huis van “God”, “Christus Jezus” is daar het middelpunt en “de uitverkoren engelen” zijn toeschouwers van ons als leden van de gemeente (1Ko 11:10; Ef 3:10).

De Goddelijke Bewoners van de hemel, dat zijn God en Christus Jezus en ook schepselen die ervoor bewaard zijn gebleven tegen God in opstand te komen, dat zijn de uitverkoren engelen, zien voortdurend toe hoe jij je gedraagt in Gods huis. In de wereld wordt met Gods rechten op geen enkele manier rekening gehouden. Dat behoort in Gods huis wel zo te zijn. De zonde die daar bewijsbaar plaatsvindt, moet in overeenstemming met Gods heiligheid door de gemeente worden behandeld en geoordeeld.

Bij het uitoefenen van deze noodzakelijke tucht waarschuwt Paulus voor twee gevaren. Die gevaren zijn ook vandaag groot. Het ene gevaar is “vooroordeel”, het andere gevaar is “partijdigheid”. De verleiding bestaat om kwaad van voorgangers door de vingers te zien als men nadeel zou kunnen ondervinden wanneer men erop zou wijzen. Als je bij een invloedrijke voorganger in de gunst staat, wil je die gunst graag niet kwijtraken. Uit de gunst raken mag dan ook nooit een rol spelen bij het bepalen van wat zonde is.

Ook voorliefde voor een oudste kan een verhindering zijn om de zonde van de oudste bij de naam te noemen. Er is dan geen sprake meer van onpartijdigheid. Als iemand veel voor je heeft betekend, is het moeilijk om “zonder … partijdigheid” te handelen. Je voorkeur bepaalt te veel je beoordeling. Denk eraan dat God ‘geen partijdigheid kent’ (Dt 10:17) en zonder aanzien des persoons handelt (Gl 2:6; Ko 3:25).

V22. Als een zonde is bewezen, heeft de hele plaatselijke gemeente daar mee te maken. Maar niet altijd is een zonde zo duidelijk aanwezig en bewijsbaar. Het geval kan zich voordoen dat iemand voorgeeft een dienst voor de Heer te doen, terwijl hij in zijn leven zonden laat bestaan, zonder dat die openlijk herkenbaar zijn. Paulus wijst Timotheüs erop dat hij daar rekening mee moet houden. Daarom maant hij hem tot voorzichtigheid met de waarschuwing: “Leg niemand snel de handen op.”

Handoplegging betekent zich een maken met. Bij de offerdienst in Israël heeft handoplegging een belangrijke plaats. Als de offeraar zijn hand op een brandoffer legt (Lv 1:4), gaat daardoor als het ware de hele waarde die het brandoffer voor God heeft, op hem over. In het brandoffer is hij daardoor welgevallig voor God. Bij het brengen van een zondoffer is het omgekeerde het geval. Door zijn hand te leggen op het zondoffer (Lv 4:4) gaat zijn zonde als het ware over op het zondoffer dat daarna in zijn plaats wordt geslacht. God oordeelt het offer en de zondaar kan vrijuit gaan.

Voordat Timotheüs zich door handoplegging met de dienst van een ander een maakt, moet hij ervan overtuigd zijn dat zo iemand werkelijk een dienst van de Heer heeft ontvangen. Het is goed om aan de handoplegging een periode van gebed en vasten vooraf te laten gaan (Hd 13:3; vgl. Hd 6:6).

Door een te snelle erkenning dat iemand een dienst voor de Heer verricht, loopt Timotheüs het gevaar zich een te maken met zonden. Dat is het geval als blijkt dat iemand alleen eigenwillig bezig is en de Heer slechts in naam dient. Door zo iemand de handen op te leggen wordt die persoon in een verkeerde weg gestimuleerd en wie hem de handen oplegt, volgt hem op die weg. Daardoor heeft hij gemeenschap met zijn zonden.

Hier wordt duidelijk dat directe verbinding met kwaad verontreinigt. Door voorzichtig te zijn met zich een te maken met een ander bewaart Timotheüs zichzelf in reinheid. De oproep “houd je rein”, geldt ook in algemene zin (2Ko 7:1). Je kunt alleen rein blijven, als je God vreest. Dan maakt Hij je Zijn wil bekend in al die gevallen waarin je eraan twijfelt of je je daaraan kunt verbinden of daaraan kunt meewerken (Ps 25:14).

V23. Zoals je weet, is Timotheüs een bescheiden, wat verlegen man. Hij is iemand die nauwgezet leeft en een nauw geweten heeft. Paulus’ aansporing om voorzichtig te zijn bij handoplegging zal zeker hebben aangesloten bij zijn voorzichtige levensstijl. Het is mogelijk dat we in dit verband het advies van Paulus met betrekking tot de gezondheid van Timotheüs moeten plaatsen.

Timotheüs zal alles gedaan hebben om te voorkomen dat Gods werk door hem zou worden verhinderd. Hij wilde alles vermijden waaraan anderen aanstoot zouden kunnen nemen (Rm 14:21). Zo zal hij geen druppel wijn hebben willen drinken. En waarschuwt Gods Woord niet vaak voor het misbruik van dit genotmiddel? Toch is wijn geen verboden drank. Van belang is de reden van gebruik. Nu heeft Timotheüs een maagprobleem en ook nog enkele andere lichamelijke zwakheden. Met het oog daarop beveelt Paulus hem aan een beetje wijn te gebruiken.

Paulus gebruikt hier niet zijn gave van genezing (Hd 28:8-9), maar beveelt hem aan wat wijn als medicijn te gebruiken. Er is geen sprake van een demon die de maag van Timotheüs teistert. Je ziet dat ziekte en lichamelijke zwakheid niet veroorzaakt hoeven te worden door een demon van ziekte die zou moeten worden uitgedreven. Hier zie je ook dat het gebruik van medicijnen geen teken van ongeloof is.

Het is nog wel belangrijk op te merken dat het gaat om een “beetje” wijn. Bovenmatig gebruik is uit de boze. Zoals gezegd, is gebruik van wijn toegestaan (Jh 2:1-11; 1Ko 10:16). Het is het symbool van vreugde (Ps 104:15a). Je mag best wat wijn gebruiken, als het maar niet dient om even alle ellende te vergeten, zoals de wereld doet (vgl. Sp 31:7).

V24. Na de tussenzin over de gezondheid van Timotheüs en het advies daarvoor gaat Paulus weer verder met zijn onderwerp van vers 22. Hij wijst erop dat “van sommige mensen de zonden tevoren openbaar zijn”. Voordat het leven van zulke mensen voor de rechterstoel van Christus openbaar wordt (2Ko 5:10), is op aarde al duidelijk geworden dat zij in zonde hebben geleefd. Hun zonden “gaan [hun] voor in het gericht”. In die gevallen liggen de zonden er dik bovenop en zal het niet moeilijk zijn ermee te handelen.

Er zijn ook mensen van wie het niet direct duidelijk is dat zij in zonde leven. Toch komt er, na hun leven waarin de zonde verborgen bleef, een moment dat alles openbaar wordt in het licht van de rechterstoel. Hun zonden volgen hen in het gericht.

V25. Wat geldt voor de zonden, geldt “evenzo” voor “de goede werken”. Ook daarvan blijft niets verborgen. Er zijn goede werken die we als zodanig op aarde al herkennen (Mt 5:16), zoals bij Dorkas (Hd 9:36,39). Er zijn ook goede werken die onopgemerkt zijn gebleven voor de mensen. Die zullen evenzeer zichtbaar worden en een passende beloning krijgen.

 

Source:

https://www.kingcomments.com/nl/bijbelstudies/1Tm/5

 

 

Nederlandse wetten:

 

Wet langdurige zorg

 

Geldend van 19-03-2020 t/m heden

    • 140

Wet van 3 december 2014, houdende regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten te vervangen door een, de gehele bevolking omvattende, verplichte verzekering voor langdurige zorg, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia en die recht doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de burgers voor de wijze waarop zij hun leven inrichten, deelnemen aan het maatschappelijk leven, en de wijze waarop zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

 

Source:

 

Verschillende zorgwetten

Deze vier wetten vormen sinds 2015 het Nederlandse zorgstelsel. Het stelsel zorgt ervoor dat iedereen de zorg en ondersteuning kan krijgen die nodig is. Voor veel mensen is het echter niet altijd duidelijk waar en bij wie zij terecht kunnen als zij zorg en ondersteuning willen regelen. In onderstaande alinea’s wordt uitleg gegeven wat de vier wetten inhouden. Ook kunt u de website informatielangdurigezorg.nl raadplegen of voor een duidelijk overzicht raadpleeg de website Zorgwijzer.

De Wet langdurige zorg - Wlz

Mensen die voor de Wet langdurige zorg (Wlz) in aanmerking komen hebben voor onbepaalde tijd de hele dag zorg of toezicht in de nabije omgeving nodig. Dit zijn bijvoorbeeld vergevorderde demente ouderen, ernstig chronisch zieken of jongeren en volwassenen met een ernstige zintuiglijke of lichamelijke beperking bijvoorbeeld door hersenletsel of door een ernstige verstandelijke beperking. Via het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) kunt u een indicatie voor zorg vanuit de Wlz aanvragen. Het CIZonderzoekt of u of uw naasten daarvoor in aanmerking komt. Afhankelijk van de indicatie kunt u bijvoorbeeld recht hebben op:

  • Verblijf in een instelling
  • Persoonlijke verpleging en verzorging
  • Begeleiding
  • Bepaalde hulpmiddelen
  • Geneeskundige zorg en behandeling in verband met de indicatie
  • Vervoer naar de plek waar begeleiding, behandeling, verblijf en/of verzorging plaatsvindt
  • Men kan ook deze zorg thuis krijgen via een Modulair Pakket Thuis (mpt)  of Volledig Pakket Thuis (vpt). In de laatste optie zit ook de maaltijdvoorziening inbegrepen. De huur of de hypotheek van uw woning moet u zelf blijven betalen.

Zodra het CIZ de Wlz-indicatie aan u toekent, dan kunt u geen zorg meer ontvangen vanuit de andere zorgdomeinen. De Wlz is altijd voorliggend op de Zvw en Wmo. U behoudt wel uw eigen zorgverzekeraar. Het Zorgkantoor Zorg en Zekerheid regelt de langdurige zorg voor iedereen in de zorgkantoorregio Zuid-Holland Noord en Amstelland en de Meerlanden, dus ook voor alle mensen die hun zorgverzekering bij een andere zorgverzekeraar hebben afgesloten. (link naar onze video + tekst). De Wlz-indicatie vervangt:

  • De Wmo-indicatie als het gaat om huishoudelijke hulp en begeleiding/dagbesteding
  • De Zvw-indicatie zorg thuis.

De Zorgverzekeringswet

De ziektekostenverzekeraar is verantwoordelijk voor onder andere:

  • Wijkverpleging
  • Acute zorg (Huisarts, ziekenhuiszorg)
  • Intensieve kindzorg (IKZ)
    • Heeft uw kind vanwege een ernstige lichamelijke beperking toezicht nodig? Of zorg in de buurt? Dan heeft uw kind misschien recht op Intensieve Kindzorg (IKZ): een combinatie van bijvoorbeeld verpleging, persoonlijke verzorging en begeleiding.

Tot het vijfde jaar ligt het accent van de zorg voor deze kinderen meestal op medische zorg. Vanaf het vijfde jaar verschuift het accent vaak van medische zorg naar gehandicaptenzorg.
Uw kind kan thuis, op school, in een hospice voor kinderen of in een medisch kinderdagverblijf de intensieve zorg krijgen.

De Jeugdwet

De plaatselijke gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze jeugdwetdie helpt bij:

  • Hulp bij opvoedingsproblemen
  • Basis- en specialistische GGZ
  • Forensische GGZ
  • Zorg bij een lichte lichamelijke beperking
  • Zorg bij een (lichte) verstandelijke beperking
  • Vervoer bij begeleiding
  • Persoonlijke verzorging (sommige gevallen)
  • Kinderbescherming
  • Jeugdreclassering
  • Gesloten jeugdzorg

Gemeenten hebben ook de plicht om jeugdhulp en ondersteuning te bieden bijvoorbeeld aan jongeren met een beperking, stoornis, aandoening of opgroei-problemen. De gemeenten moeten in ieder geval:

  • De jeugdige adviseren welke hulp het beste past;
  • Samen met de jeugdige de goede vorm van jeugdhulp kiezen;
  • Zorgen dat de gekozen jeugdhulp ook echt beschikbaar is.

De Wet maatschappelijke ondersteuning - Wmo

De plaatselijke gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze , zodat mensen met de juiste hulp langer thuis kunnen wonen.

  • Ondersteuning van mensen die op eigen kracht niet zelfredzaam zijn (ondersteuning en begeleiding)
  • Ondersteuning van burgers bij het participeren in de samenleving (dagbesteding)
  • Beschermd wonen en opvang
  • Ondersteuning van mantelzorgers (onder andere om hen tijdelijk te ontlasten)
  • Ondersteuning van cliënten, bijvoorbeeld bij de Wmo-aanvraag
  • Een plaats in een beschermde woonomgeving voor mensen met een psychische stoornis
  • Opvang in geval van huiselijk geweld en mensen die dakloos zijn.

De gemeente moet na uw aanvraag onderzoek doen naar uw persoonlijke situatie. Het onderzoek gebeurt samen met u en eventueel mensen in uw omgeving. Bijvoorbeeld uw mantelzorger(s). Ook kunt u zich laten bijstaan door een onafhankelijke cliëntondersteuner. De gemeente moet dit voor u regelen. De ondersteuning is gratis. U heeft dus recht op een onafhankelijke cliëntondersteuner vanuit de gemeente, die kan helpen met de aanvragen.

Op de website van de Rijksoverheid staat een landelijk overzicht. Raadpleeg het overzicht op de website van de Rijksoverheid of zie het schema hieronder:

 

Wet langdurige zorg (Wlz)

• Verzekering

• Uitvoerder: zorgkantoor

• Indicatie door Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)

• Toegangscriteria = blijvend 24 uur zorg nabijheid   en/of permanent toezicht • Psychisch ≠ toegang

• Eigen bijdrage 18+ CAK

• Leveringsvorm: Zorg in Natura (ZIN)  en of Persoonsgebonden budget (PGB), mpt,vpt.

• Integraal pakket

• Gebruikelijke zorg

• Onafhankelijke cliëntondersteuning

• Zorgbemiddeling

• Na indicatie à zorgplan

 

Zorgverzekeringswet (Zvw)

• Verzekering

• Uitvoeder: zorgverzekeraar

• Indicatie door medisch specialist/verpleegkundige

• Zorg waarvoor geneeskundige zorg nodig is

• Thuis (extramuraal) of ziekenhuis (intramuraal)

• Eigen risico 18+

• Somatische problematiek

• Leveringsvorm: Zorg in Natura (ZIN)  en of Persoonsgebonden budget (PGB).

• Gebruikelijke zorg

• Zorgcoach (niet verplicht)

• Zorgbemiddelaars

 

Jeugd (Jeugdwet (18-)

• Voorziening

• Uitvoerder: gemeente

• Jeugdhulpplicht: ondersteuning/zorg bij opvoeden/ opgroeien voor kinderen met psychische/licht   verstandige beperking

• Toegang: via gemeente (wijkteam/cjg), huisarts,  jeugdarts, medisch specialist, GI

• Geen bijdrage CAK

• Leveringsvorm: Zorg in Natura (ZIN)  en of Persoonsgebonden budget (PGB).

• Toets eigen kracht/sociaal netwerk

• Onafhankelijke cliëntondersteuning

 

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 18+

• Voorziening

• Uitvoeder: gemeente

• Ondersteuning van mensen die niet eigen  kracht/zelfredzaam zijn (begeleiding, dagbesteding,  mantelzorgondersteuning beschermd wonen, daklozen)

• Voor 18- ook hulpmiddelen, woningaanpassing

• Toegang: wijkteam/WMO-loket

• Eigen bijdrage CAK

• Leveringsvorm: Zorg in Natura (ZIN)  en of Persoonsgebonden budget (PGB).

• Onafhankelijke cliëntondersteuning

 

Source:

 

Education

Leviticus 10:
11 And that ye may teach the children of Israel all the statutes which the LORD hath spoken unto them by the hand of Moses.

 

Deuteronomoy 4:

10 Specially the day that thou stoodest before the LORD thy God in Horeb, when the LORD said unto me, Gather me the people together, and I will make them hear my words, that they may learn to fear me all the days that they shall live upon the earth, and that they may teach their children.

 

Deuteronomoy 6:

7 And thou shalt teach them diligently unto thy children, and shalt talk of them when thou sittest in thine house, and when thou walkest by the way, and when thou liest down, and when thou risest up.

 

Deuteronomoy 11:

19 And ye shall teach them your children, speaking of them when thou sittest in thine house, and when thou walkest by the way, when thou liest down, and when thou risest up.

 

Deuteronomoy 31:

19 Now therefore write ye this song for you, and teach it the children of Israel: put it in their mouths, that this song may be a witness for me against the children of Israel.

 

Judges 3:

2 Only that the generations of the children of Israel might know, to teach them war, at the least such as before knew nothing thereof;

 

2 Samuel 1:
18 (Also he bade them teach the children of Judah the use of the bow: behold, it is written in the book of Jasher.)

 

Psalm 34:

11 Come, ye children, hearken unto me: I will teach you the fear of the YeHoVaH

 

Psalm 132:

12 If thy children will keep my covenant and my testimony that I shall teach them, their children shall also sit upon thy throne for evermore.

 

Daniel 1:
4 Children in whom was no blemish, but well favoured, and skilful in all wisdom, and cunning in knowledge, and understanding science, and such as had ability in them to stand in the king's palace, and whom they might teach the learning and the tongue of the Chaldeans.

 

Titus 2:
4 That they may teach the young women to be sober, to love their husbands, to love their children,

 

Deuteronomy 20:

18 That they teach you not to do after all their abominations, which they have done unto their gods; so should ye sin against the LORD your God.

 

Deuteronomy 4:

10 Specially the day that thou stoodest before the LORD thy God in Horeb, when the YeHoVaH said unto me, Gather me the people together, and I will make them hear my words, that they may learn to fear me all the days that they shall live upon the earth, and that they may teach their children.

14 And the YeHoVaH commanded me at that time to teach you statutes and judgments, that ye might do them in the land whither ye go over to possess it.

 

Deuteronomy 6:

1 Now these are the commandments, the statutes, and the judgments, which the YeHoVaH your God commanded to teach you, that ye might do them in the land whither ye go to possess it:

 

Jeremiah 9:

20 Yet hear the word of the YeHoVaH, O ye women, and let your ear receive the word of his mouth, and teach your daughters wailing, and every one her neighbour lamentation.

 

Jeremiah 31:

34 And they shall teach no more every man his neighbour, and every man his brother, saying, Know the LORD: for they shall all know me, from the least of them unto the greatest of them, saith the LORD: for I will forgive their iniquity, and I will remember their sin no more.

 

Indoctrinatie

Indoctrinatie (of: indoctrineren) is een vorm van manipulatie door het systematisch en eenzijdig onderwijzen van aanvechtbare overtuigingen of opvattingen, met de bedoeling dat deze kritiekloos worden aanvaard. Het woord heeft een sterke negatieve connotatie. Indoctrinatie en onderwijs dienen niet verward te worden.

Indoctrinatie omvat het woord doctrine, hetgeen leer of leerstelling betekent. Doctrine (leerstelling) komt van het Latijnse doctrina (leer, onderwijs), dat weer, evenals doceren en docent, is afgeleid van het werkwoord docere = onderwijzen.

Een van de kenmerken van indoctrinatie is dat er, in tegenstelling tot leren, vaak straf gezet wordt op het bespreekbaar willen maken van de over te dragen overtuigingen of opvattingen, die straf kan een heel scala beslaan van fysieke straffen tot (stilzwijgende) uitsluiting uit de groep of uit allerlei dreigementen. Ook kan er gewaarschuwd worden tegen afwijkende meningen of tegen bronnen met andere meningen.

In controverses spreken tegenstanders van de 'gevestigde orde' soms van indoctrinatie, omdat de overtuigingen en opvattingen van de gevestigde orde (per definitie) in het reguliere onderwijs worden onderwezen. Er moet echter onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds een verantwoorde didactische benadering die de ontvanger kennis bijbrengt en zelfstandig en kritisch leert denken en anderzijds indoctrinerende leermethoden die gericht zijn op kritiekloze acceptatie van een bepaalde denkwijze. Dit is een subtiel onderscheid, dat zowel betrekking heeft op de didactische methode als op de intenties van de onderwijsgevende. De belangrijkste toets is: staat de onderwijzer open en is het onderwezene vatbaar voor kritiek?

In de praktijk is het onderscheid tussen verantwoorde opvoeding, onderwijs en beïnvloeding enerzijds en indoctrinatie anderzijds moeilijk te maken. Bijvoorbeeld, de meeste mensen, ook mensen die oprecht proberen niet te indoctrineren, vinden het niet prettig om met scepsis en kritische vragen geconfronteerd te worden. Bovendien kost de behandeling van kritische vragen tijd en inspanning.

Extreme vormen van indoctrinatie komen bijvoorbeeld voor onder totalitaire regimes. Ook worden sommige religies en sekten ervan beschuldigd indoctrinatie toe te passen.

 

Source:

 

Work / money

 

Matthew 19:
21 Jesus said unto him, If thou wilt be perfect, go and sell that thou hast, and give to the poor, and thou shalt have treasure in heaven: and come and follow me.

 

Mark 10:
21 Then Jesus beholding him loved him, and said unto him, One thing thou lackest: go thy way, sell whatsoever thou hast, and give to the poor, and thou shalt have treasure in heaven: and come, take up the cross, and follow me.

 

Luke 18:
22 Now when Jesus heard these things, he said unto him, Yet lackest thou one thing: sell all that thou hast, and distribute unto the poor, and thou shalt have treasure in heaven: and come, follow me.

 

Matthew 6:
24 No man can serve two masters: for either he will hate the one, and love the other; or else he will hold to the one, and despise the other. Ye cannot serve God and mammon.

 

Luke 16:
9 And I say unto you, Make to yourselves friends of the mammon of unrighteousness; that, when ye fail, they may receive you into everlasting habitations.

11 If therefore ye have not been faithful in the unrighteous mammon, who will commit to your trust the true riches?

13 No servant can serve two masters: for either he will hate the one, and love the other; or else he will hold to the one, and despise the other. Ye cannot serve God and mammon.

 

Colossians 4:

11 And Jesus, which is called Justus, who are of the circumcision. These only are my fellowworkers unto the kingdom of God, which have been a comfort unto me.